Reikhalzend keek het kabinet uit naar het advies van deze werkgroep, die was samengesteld uit ambtenaren van verschillende ministeries plus twee onderzoekers van het Centraal Planbureau. Pas na dit zogeheten IBO-rapport zou het kabinet zijn visie op de wetenschap kunnen ontvouwen.
Gematigd
Nu is het er, en het lijkt op het eerste gezicht een gematigd rapport. Gelet op de goede prestaties van de Nederlandse wetenschap is er “geen aanleiding voor grote stelselwijzigingen”, schrijven de ambtenaren. Want we geven niet uitzonderlijk veel geld uit aan de Nederlandse wetenschap, terwijl die zeer goed presteert.
Toch komt er vervolgens een reeks vergaande adviezen. Schaf de promotiebonus af, zeggen de ambtenaren bijvoorbeeld. Nu krijgen universiteiten negentigduizend euro per promotie: hoe meer promoties, hoe meer geld. Als het kabinet niet uitkijkt, krijgt deze bonus een “overheersende rol”, menen de ambtenaren. Je kunt beter een vast percentage van de landelijke financiering voor promoties reserveren: hoe meer promoties er zijn, hoe kleiner de bonus per promotie. (In de academische wereld heerst, al dan niet terecht, kritiek op de promotiebonus, die voor een hausse aan proefschriften zou zorgen.)
Verder zou de geschiedenis van hogeronderwijsinstellingen een kleinere rol moeten spelen bij de verdeling van het geld. Nu krijgen sommige oude universiteiten een groter deel van de koek, alleen maar omdat ze oud zijn. Dan kan ‘rationeler’, menen de ambtenaren. Er zou een apart potje moeten komen voor dure onderzoeksvoorzieningen zoals laboratoria. Ook kan het kabinet nieuwe prestatie- en profileringsafspraken maken. Dan is de verdeling van het geld beter te snappen.
Voorspelbaarheid
Meer prestatiebekostiging dus, en meer dynamiek. Tegelijkertijd hebben wetenschappers behoefte aan stabiliteit, snappen de ambtenaren. Mocht het kabinet de gewone financiering (eerste geldstroom) inderdaad willen herzien, dan zou het geld verdeeld moeten worden op grond van vijfjaarsgemiddelden van verschillende indicatoren. Dan “neemt de voorspelbaarheid toe”.
Om diezelfde reden zou onderzoeksfinancier NWO iets vaker wetenschapsbeurzen moeten uitreiken voor vier tot tien jaar. De kans op financiering zou bovendien groter moeten worden. Het is een “bron van inefficiëntie en frustratie” dat onderzoeksfinancier NWO zo veel wetenschappers moet afwijzen. NWO kan maar beter strengere voorwaarden aan de aanvraag stellen en wetenschappers minder vaak laten insturen.