In het VSNU-café, onder leiding van VSNU-voorzitter Karl Dittrich, werd gisteravond met mensen uit het veld gesproken over hoe de ideale academische loopbaan eruit zou moeten zien. Is dat juist met meer of minder tijdelijke aanstellingen? En hoe zit het met de tenure tracks? Het discussiepanel bestond uit Victor de Graaff, voorzitter van het Promovendi Netwerk Nederland, Yvonne Adema, tenure tracker aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, Marijtje Jongsma, voorzitter van de vakbond voor wetenschappelijk personeel, Willem te Beest, bestuurslid van de Universiteit Leiden en Inge van der Weijden, onderzoeker aan de Universiteit Leiden.
Piramide
Centraal stond de positie van promovendi en postdocs, omdat vooral voor deze jonge wetenschappers een toekomst in de wetenschap niet altijd zeker is. Dat deze groep goede kansen heeft op een baan – al dan niet in de wetenschap – staat in ieder geval vast: uit onderzoek van het Rathenau Instituut en het Centre for Science and Technologies Studies (CWTS) - blijkt dat vijf jaar na hun promotie 96,3% een baan heeft. Daarvan werkt 64% binnen een academische instelling, 42% bemachtigt ook een vaste aanstelling.
Vanzelfsprekend is het in ieder geval niet dat je met een promotie op zak ook een baan vindt in de wetenschap. Victor de Graaff van het Promovendi Netwerk vroeg zich daarom ook af de groep promovendi niet kleiner moet zijn. ‘Het is krap in de top van de piramide. Zou het niet beter zijn als er meer ruimte komt voor postdocs en wat minder voor promovendi?’ Hij kreeg bijval van collegelid Willem te Beest: ‘We moeten de promovendi niet voorhouden dat ze allemaal de wetenschap in kunnen. Ik zie het als een taak van de universiteiten om ze ook voor te bereiden op een carrière buiten de wetenschap.’
Meerwaarde
Meer gepromoveerden op de arbeidsmarkt, betekent ook dat de maatschappij daarop voorbereid moet worden zei Marijtje Jongsma. ‘We zullen de markt moeten overtuigen van de skills van gepromoveerden. Nu zie je deze mensen bijvoorbeeld nog niet in het voortgezet onderwijs of onder het obp-personeel van universiteiten.’ In de zaal werd geopperd dat het behalen van een BKO (basiskwalificatie onderwijs) een optie is voor promovendi om hun skills uit te breiden. 'Zolang dat maar geen verplichting wordt voor promovendi', zei De Graaff. 'Maar als mogelijkheid is het zeker interessant.'
Ook de postdocs hebben het niet gemakkelijk in een tijd waarin de universiteiten steeds meer met tijdelijke contracten werken en de positie afhankelijk is van het binnenhalen van onderzoeksgeld. Gek genoeg blijkt – opnieuw uit onderzoek van het Rathenau Instituut en CWS – dat 44 % van de 225 geïnterviewde postdocs geen enkele training volgt om zich te ontwikkelen op loopbaangebied. Terwijl 85% absoluut een academische carrière ambieert. Volgens Jongsma is het voor deze groep extra lastig om zich buiten de wetenschap te begeven. ‘Het zijn ontzettend gespecialiseerde mensen en dertigplussers.’ En hoe lang moeten postdocs in hun tijdelijke aanstellingen blijven hangen? ‘Niet langer dan drie jaar’, vindt tenure tracker Yvonne Adema. ‘Als je dan nog geen tenuretrackpositie binnen hebt, moet je concluderen dat je niet goed genoeg bent voor de wetenschap.’
Ook het prestatie-instrument tenure track werd besproken. Adema somde de voordelen op: het geeft rust omdat je in ieder geval een aanstelling hebt voor een aantal jaar en het systeem geeft duidelijkheid over promotie. Nadelen zijn er ook: stress, hoge competitie en de mogelijkheden tot verlenging van het contract bij het krijgen van kinderen zijn beperkt. 'Vooral als je dit vergelijkt met de verlenging die je op bijvoorbeeld veel Amerikaanse universiteiten kunt krijgen', aldus Adema.
Kritiek
Het aantal wetenschappers met tijdelijke contracten is in 10 jaar tijd met een derde gestegen, van 32% in 2003 tot 41% in 2013, zegt de VSNU. Ook de helft van de ‘gewone docenten’ en 30% van de ‘universitaire docenten’ heeft een tijdelijk contract. Het betreft al met al duizenden wetenschappers. Door de groeiende rol van tijdelijk geld uit Europa en het bedrijfsleven is de verwachting dat deze tendens zal versterken, zeggen de universiteiten. Daarom willen ze ruimte behouden voor flexibele contracten. Vanuit de bonden is er kritiek: tijdelijke contracten leiden tot uitholling van de wetenschap en de werkdruk neemt alleen maar toe.
Dat het loopbaanbeleid aan de universiteiten daarom ter discussie staat is dus logisch. VSNU-voorzitter Karl Dittrich zei alle ideeën en voorstellen te willen meenemen in de onderhandelingsfase met de bonden en universiteiten. ‘Vast staat dat het belangrijk is om goed na te denken over een promotie, maar ook de tijd daarna. Voor zowel promovendi als postdocs geldt dat zij hun eigen verantwoordelijkheid daarin moeten nemen, maar dat de universiteiten heldere kaders moeten scheppen.’