De Verenigde Staten en de Europese Unie onderhandelen momenteel over een nieuw verdrag dat vrijhandel tussen de beide economische machtsblokken makkelijker moet maken. Maar er is nog veel onduidelijk over de strekking ervan.
De universiteiten waarschuwden begin februari al voor het zogeheten TTIP-verdrag. Daarin zou expliciet een uitzondering moeten staan voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, meenden ze.
Overheid houdt laatste woord
Hier in Nederland ontstond pas onrust over TTIP na een uitzending van Zondag met Lubach, waarin hij bondig het meest omstreden idee uitlegde: straks mogen bedrijven overheden aanklagen als ze last hebben van nationale wetten en regels. Over die internationale arbitragezaken heeft de Nederlandse rechter niets te zeggen.
Maar de overheid houdt nog steeds het laatste woord over publieke diensten en kwaliteitseisen, verklaren Michael Froman, Amerikaanse ambassadeur van handel, en Cecilia Malmström, Eurocommissaris voor handel. Overheden mogen bovendien zelf bepalen wat ze tot hun publieke diensten rekenen. Ze hoeven ook geen diensten te privatiseren. ‘Het vaststellen van de juiste balans tussen publieke en private diensten is aan het oordeel van elke afzonderlijke regering’, verzekeren ze.
Belemmeringen wegwerken
Hetzelfde geldt volgens hen voor een vergelijkbaar verdrag over de internationale handel in diensten, TiSa. Daaraan doen behalve de EU en de VS ook Canada en Australië mee, naast landen als Pakistan, Peru en Colombia.
Het idee achter de vrijhandelsverdragen is dat onnodige belemmeringen worden weggewerkt, zodat de wederzijdse handel makkelijker wordt. Dat zou economische groei en banen opleveren.
Als voorbeeld noemt de Nederlandse overheid de verschillende eisen aan de veiligheid van auto’s. Wanneer de EU en de VS elkaars standaarden erkennen, kunnen zij eenvoudiger auto’s importeren en exporteren. Auto’s hoeven dan niet langer niet twee keer getest te worden.