Deze coronaperiode kent groot leed en klein leed. Dit verhaal gaat nadrukkelijk over (heel) klein leed. Maar goed, klein leed is ook leed, heb ik altijd geleerd. Sinds 8 juno mogen alle kinderen weer tegelijk naar school. Hier begint mijn portie klein leed. Ik woon namelijk recht tegenover drie basisscholen, plus nog een handjevol kinderdagverblijven.
Wat alle thuiswerkende ouders al vanaf half maart weten, is mij nu ook duidelijk. Kinderen en thuiswerken is geen goede combinatie. Sterker nog, volgens mij kun je nog beter thuiswerken op de middenberm van een drukke snelweg, dan tegenover drie basisscholen.
Sinds 8 juni gaat het met mij de verkeerde kant op. Ik werp de kinderen chagrijnige blikken toe als wijlen meneer Aart. Ik tik boze conceptmails naar het schoolhoofd. Ik schiet wakker uit dromen waarin ik speeltoestellen saboteer. Ik… Ik moet hier weg.
Het collectief gaat voor het individu. Tweehonderd blije schoolkinderen versus één thuiswerkende journalist. Het verdict is duidelijk. Ik moet mijn heil elders zoeken. Gelukkig biedt de versoepeling van de UT soelaas: vanaf deze week mogen we weer op de campus werken, als de thuissituatie daar om vraagt. Maar is mijn situatie erg genoeg? Ik heb werkelijk geen idee. Probeer het gewoon eens een dagje, zegt mijn baas. Als verkenner word ik voor de rest van de troepen uitgeschoven. Ik mag de campus (inmiddels toch vreemd terrein) inspecteren. Op één voorwaarde: tik er een stukje over.
Tot uw dienst.
Want hoe is het om weer eens een dag op de UT te werken? Ik zal maar gelijk met de deur in huis vallen. Het is zalig. Wij huizen op de vijfde verdieping van de Vrijhof, en de monniken uit een klooster zouden jaloers zijn op de stilte die momenteel heerst op onze redactievloer. Bovendien pompt Eduroam razendsnel internet door de atmosfeer. En mijn bureau, beeldscherm en bureaustoel zorgen voor een ergonomisch hoogtepunt.
Op kantoor zelf is weinig veranderd. Of toch wel? De kantoorplant heeft onze afwezigheid niet overleefd. Z’n ooit groene bladeren hangen er mistroostig en verschrompeld bij. Maar verder lijkt het alsof de tijd heeft stilgestaan. Letterlijk zelfs: de kantoorklok staat nog op wintertijd. Koffie? Op zoek naar koffie dan maar. Dat blijkt een heikel punt. Overal zijn de koffieautomaten gebarricadeerd. Ik duik onder een afzetlint door – stukje burgerlijke ongehoorzaamheid is mij niet vreemd – en probeer alsnog een bakkie te scoren. Zonder succes. Alle automaten staan bij gebrek aan klandizie op non-actief.
What more to say? Verder heb ik niks meegemaakt, zei Herman Brood al eens. En maar goed ook. Het past bij deze beetje saaie, maar productieve werkdag op de campus. Om iets over vijf trek ik de deur achter mij dicht. Ik kan het iedereen aanraden, zo’n dagje weg van je thuiskantoor. Maar ja, wat als we massaal weer op de campus gaan werken? Dat kan niet.
Vandaar het lichte schuldgevoel dat blijft knagen: was mijn thuissituatie erg genoeg om te vluchten naar de campus? Het voelt niet helemaal lekker om naar kantoor te gaan als de rest van je collega’s nog braaf thuiswerken. De gekke bijvangst van de coronacrisis: schaamte om naar je werk te gaan. Afijn, het zal horen bij het ‘nieuwe normaal’.
’s Avonds in bed voel ik iets kriebelen op mijn arm. ‘Aha!’ Deze jeuk herken ik. Het zijn de haartjes van de Thaumetopoea processionea, beter bekend als de eikenprocessierups. Ondanks alle inspanningen is de little bastard ook dit jaar weer volop actief op onze met eikenbomen bezaaide campus. Zo levert het werken op kantoor mij een jeukend souvenir op. Ach ja, klein leed. Maar ik zei het al: ook klein leed is leed. Bij mij in de straat geen processierups te bekennen. De komende weken toch maar weer thuiswerken dan?