Subramaniam: ‘Zeker. Al spreek ik liever van een mixed classroom. Het hoeft niet alleen nationaal tegenover internationaal te zijn, dat is slechts één dimensie van diversiteit. Zelfs als een groep homogeen oogt, kan er wel degelijk sprake zijn van diversiteit. Wat te denken van eerstegeneratiestudenten, of een student uit Amsterdam die samenwerkt met een student uit een dorp? Als je de universiteit verlaat en gaat werken bij een bedrijf of overheidsinstantie, dan kom je ook in een gemixt team terecht. Je hebt je collega’s niet voor het uitzoeken.’
De Vries: ‘Precies. Eenmaal afgestudeerd krijg je professioneel te maken met mensen uit allerlei culturen, achtergronden en expertises. Dat wij als universiteit zo’n soort situatie in een gecontroleerde leeromgeving kunnen aanbieden, lijkt me alleen maar positief.’
Roos: ‘De international classroom is pas echt een verrijking als studenten zich ook prettig voelen. Helaas zijn er internationale studenten die zich zorgen maken over huisvesting, of grote studiedruk ervaren vanwege de voorwaarden van bepaalde beurzen. Dit leidt tot stress en andere welzijnsklachten. Hetzelfde geldt voor docentenwelzijn. Een international classroom is geen verrijking als het door de omvang ten koste gaat van het welzijn van docenten. Dat is natuurlijk niet de schuld van internationale studenten. Uiteindelijk is het aan universiteiten om na te denken over een goede balans.’
Otto: ‘Natuurlijk zijn er uitdagingen. Bij groepswerk gaat het om heldere communicatie, en verschillende culturen maken dat soms lastiger. Ik ken genoeg gevallen waar het fout is gegaan, bijvoorbeeld als studenten het Engels onvoldoende beheersen. Maar er zijn altijd twee kanten aan een medaille. UT-studenten zijn goed voorbereid op het werken in een internationale omgeving, waar je ook met verschillende culturen te maken krijgt.’
Subramaniam: ‘We moeten studenten niet alleen vakinhoudelijk opleiden. Wat mij betreft wordt iedere werkgroep op de universiteit willekeurig ingedeeld, om studenten meer te dwingen tot nieuwe en onverwachtse ontmoeting en samenwerking.’
Otto: ‘Zeker in Twente kan dat een verrijking zijn, omdat we veel in groepsverband werken. De kennismaking met verschillende culturen verbreedt je horizon, niet alleen in het onderwijs maar ook daarbuiten. Volgens mij heeft het niet eens zozeer met taal te maken. Je kunt een internationale omgeving hebben, met het Nederlands als voertaal. Tegelijkertijd kan een volledig Engelstalige omgeving juist niet internationaal zijn.’
‘Studenten moeten zelf kunnen kiezen waar ze willen studeren, zeker in Europa’
De Vries: ‘We zijn als universiteit inmiddels op het punt beland dat internationaal normaal is geworden. Een sterke vervolgstap die we kunnen zetten, is dat een opleiding een nog actievere rol pakt in de balans en samenstelling van de eigen studentpopulatie en zich daarin profileert; dat je vanuit dat lokale accent bepaalt wat voor soort student je wil opleiden voor Nederland, Europa of de wereld.’
wie is wie?
De deelnemers aan de discussie waren:
- Vinod Subramaniam, collegevoorzitter Universiteit Twente
- Fridtjof Otto, ATLAS-student en lid van universiteitsraadspartij UReka
- Pieter Roos, universitair hoofddocent bij de opleiding civiele techniek
- Fred de Vries, hoofd internationaliseringsstrategie bij de dienst Strategie & Beleid
Otto: ‘Het zal meespelen, maar ik geloof niet dat financiële overwegingen doorslaggevend zijn. Het helpt ook niet om internationale studenten af te schilderen als ‘cash cows’. De universiteit wil vanuit haar visie studenten een internationale omgeving bieden.’
De Vries: ‘Nederland is een trots lid van de Europese Unie en sinds de Bolognaverklaring is het niet meer dan logisch dat we ons onderwijs openstellen voor studenten uit het buitenland. Ik pleit ervoor om niet te verzanden in het beperkte financiële plaatje, maar het juist holistisch benaderen: studenten komen naar ons om zich te ontwikkelen. Wij hebben de verantwoordelijkheid om ze daarbij te helpen, ongeacht of ze hier willen blijven na hun studie of niet.’
Otto: ‘Het draait daarbij ook om academische vrijheid. Studenten moeten zelf kunnen kiezen waar ze willen studeren, zeker in Europa. Het bevorderen van de mobiliteit in het hoger onderwijs is het uitgangspunt van de Bolognaverklaring. Europa is voor studenten een prachtig speelveld, dat moeten we vooral niet beperken.’
Subramaniam: ‘Belangrijker dan de financiën is de vraag aan welke studentenpopulatie behoefte is. Daar gaat de politieke discussie ook over: wat is een gezonde balans? Maastricht, Groningen maar ook Twente zijn grensregio’s, dat is anders dan een Amsterdamse universiteit. Daarom is het belangrijk dat we universiteiten niet over één kam scheren. Ik begrijp de argumenten van partijen die zich zorgen maken over de toegankelijkheid van het onderwijs voor Nederlandse studenten. We moeten die toegankelijkheid ook garanderen. Maar het beeld dat Nederlandse studenten worden verdrongen door internationals, klopt niet.’
De Vries: ‘Nederlandse universiteiten beconcurreren elkaar al langer om de studenteninstroom. Daar hebben we als relatief kleine universiteit meer last van dan anderen – we moesten hoe dan ook mee in het organiseren van gemengde studentengroepen om levensvatbaar te blijven. Maar internationalisering als beweging staat niet zozeer ter discussie wat mij betreft. Het zit eerder in enkele ongewenste gevolgen, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting.’
Roos: ‘Ik kan dit niet echt beoordelen, maar het behouden van je marktaandeel lijkt inderdaad een factor van belang. Toch denk ik dat het ook voortkomt uit oprechte ideeën over internationalisering. We willen een universiteit zijn met een internationale uitstraling.’
Roos: ‘Ik denk het wel. Internationale studenten krijgen gemiddeld meer voor de kiezen dan Nederlandse studenten, al heeft de laatste groep ook te maken met de krappe woningmarkt. De UT mag zich dat best wat meer aantrekken, want wie A zegt moet ook B zeggen. Als we de poorten openzetten voor internationale studenten, moeten we ze zo goed mogelijk ondersteunen. We hoeven ze heus niet te pamperen, maar de UT heeft wel een grote verantwoordelijkheid.’
‘Studentenwelzijn begint bij je ‘welkom voelen’ op de campus’
Subramaniam: ‘Wat ons daarin niet helpt, is dat we binnen de huidige wetgeving niet zelf studentenhuisvesting mogen bouwen. Daarom proberen we het probleem in samenwerkingsverbanden aan te pakken, met de gemeente en het regionale bedrijfsleven. Zowel op het gebied van huisvesting als studentenwelzijn is er ruimte om te experimenteren binnen onze gemeenschap. Fail fast, fail often. Als iets niet werkt, dan moeten we er afscheid van nemen. Maar we moeten vooral proberen.’
Otto: ‘Studentenwelzijn begint bij je ‘welkom voelen’ op de campus. Als internationale studenten kunnen terugvallen op een sociaal netwerk, krijgen ze minder snel te maken met depressie, stress en angst. Dat begint bij de Kick-In, de introductieweek waar studenten hun eerste sociale contacten leggen. Ook studieverenigingen spelen een belangrijke rol. Studenten moeten een lage drempel voelen om mentale problemen aan te kaarten. Een loket binnen een studievereniging vormt een veel lagere drempel dan een officiële instantie.’
De Vries: ‘Ik zou het vooral niet willen problematiseren, je moet het organiseren. Dat vereist wendbaarheid van docenten en meer ondersteuning van studieadviseurs of bijvoorbeeld in onze informatievoorziening. Ik denk dat we op deze universiteit die verantwoordelijkheid voelen en we kunnen daar zeker meer stappen in zetten. Dat geldt ook voor buiten de campus, in hoe de omgeving zich openstelt voor internationale studenten.’
Subramaniam: ‘Hoe mooi zou het zijn als we iedere student die zich inschrijft huisvesting kunnen bieden? Daarvoor moeten we verder kijken dan alleen de stad Enschede. Almelo is nog geen twintig minuutjes met de trein. Door studenten gaan steden leven, dat zie ik in Enschede. Het is een totaal andere stad vergeleken met tien jaar geleden. De stad floreert, dankzij de studenten.’
De Vries: ‘Ik zie het als tweerichtingsverkeer. Twente kent veel MKB en ik snap dat het moeilijk is als relatief klein bedrijf om een internationale afstudeerder te adopteren. Het zou absoluut helpen als bedrijven bewuster nadenken over het creëren van aantrekkelijke omgeving voor internationale UT-studenten. Er zijn genoeg ingenieurs die floreren in een kleinere, internationale bubbel. Maar het werkt ook de andere kant op, zeker als je naar de taal kijkt. Vaak kan je prima inhoudelijk uit de voeten in het Engels, maar aan de koffietafel is het anders. De taal leren helpt je om je ergens thuis te gaan voelen. Als je hier komt studeren, is het heel logisch dat Engels de lingua franca op de universiteit is. Maar als je hier wil blijven, dan doe je er goed aan om de Nederlandse taal onder de knie te krijgen.’
‘Onze rol als vaandeldrager in de regio is belangrijk’
Otto: ‘Een goede manier om studenten te behouden voor de regio, is door ze kennis te laten maken met de Nederlandse taal en cultuur. Dit doen we bijvoorbeeld met de door UReka geïnitieerde minor ‘Going Dutch’. Het is ook van belang dat internationals regionale bedrijven leren kennen tijdens hun studie, bijvoorbeeld bij de Business Days of op het Kennispark. Het gaat erom dat internationale studenten een toekomst in Twente voor zich gaan zien.’
Roos: ‘Ik zou geen onderscheid maken tussen internationale en Nederlandse studenten. We moeten waken voor ‘labeltjes’. Zie het als één geheel. Volgens mij is het voor beide groepen belangrijk om in aanraking te komen met het regionale bedrijfsleven.’
Subramaniam: ‘Onze rol als vaandeldrager in de regio is belangrijk. Een regionale universiteit heeft een doorslaggevende rol in het lokale ecosysteem, anders dan in een stad als Amsterdam, weet ik uit ervaring. Natuurlijk kan de stay rate van studenten beter. Maar dan zeg ik tegen het bedrijfsleven: maak er werk van, creëer aantrekkelijke banen! Als universiteit leiden we echter niet alleen studenten op voor de regio, maar ook nationaal en internationaal. Onze studenten, met hun ondernemende houding, blijven onverminderd populair. Ik hoorde het onlangs nog bij ASML, dat UT’ers graag geziene gasten zijn. Ze zijn niet alleen degelijk opgeleid, ze hebben ook geleerd om samen te werken, in diverse teams.’