Het is het begin van een conferentie, op het terrein van een dure kostschool ergens in New Hampshire (VS). In het goedgevulde auditorium worden alle aanwezigen welkom geheten, de meesten nog verdoofd van de jetlag en de busreis naar deze afgelegen plek. De conferentievoorzitter wenst ons een geweldige week vol hoogstaande discussies. Vervolgens spreekt de vertegenwoordiger van de organisatie ons toe: we hebben ons te houden aan bepaalde gedragsregels. Het gaat over alcoholgebruik, maar ook over grensoverschrijdend gedrag zoals seksuele intimidatie. De boodschap is duidelijk: het mag niet.
Belerend
Dit is een paar jaar geleden. Ik vond het nogal overdreven en lachwekkend dat we zo belerend werden toegesproken: zoiets spreekt voor zich, vond ik, zeker voor dit publiek, maar het zal wel typisch Amerikaans zijn om dit zo te doen.
Ik noemde dit voorval in een stafvergadering in mijn groep, afgelopen juni, inclusief mijn gedachte destijds. Maar een collega wees me erop dat in een vergelijkbare situatie, namelijk een summerschool, bepaalde docenten, gerenommeerde wetenschappers, zich ’s avonds aan de bar nogal vrijpostig gedroegen ten opzichte van vrouwelijke cursisten, meestal promovendi. En deze docenten waren dezelfde mensen die misschien later je anonieme peer reviewers zijn, wat verweer tegen dit gedrag lastig maakte. Dus een duidelijke normstelling vooraf kan geen kwaad.
Aanleiding voor dit gesprek binnen onze staf was een recent voorval in onze eigen groep. Helaas hebben we de zaak Harvey Weinstein, en de wereldwijde aandacht daarna voor seksueel grensoverschrijdend gedrag, niet nodig gehad om het er in de groep over te hebben.
Doofpot?
Anders dan veel voorvallen die in de publiciteit zijn gekomen, was er in dit geval geen sprake van machtsmisbruik. Het voorval in onze groep is door de universiteit op alle niveaus serieus genomen, met disciplinair ontslag van de dader tot gevolg. ‘Eind goed, al goed’ zou je zeggen, maar er is schade aangericht, op verschillende manieren.
Er blijven een aantal vragen over. Hoe zijn dergelijke voorvallen in de toekomst te voorkomen? Wat is de rol van de persoonlijke afhankelijkheid die binnen een universiteit vaak bestaat, bijvoorbeeld tussen docent en student, tussen promovendus en begeleider en promotor? Hoe reageert de universiteit als sprake is van een relatief invloedrijke dader? Is er ook dan een duidelijke exit-strategie, of komt dan de doofpot te voorschijn? Drie aspecten zijn hier belangrijk: duidelijkheid, openheid en vertrouwen.
Duidelijkheid
Van deze drie is duidelijkheid het eenvoudigst. Ik bedoel hier duidelijkheid over de geldende normen. De normen worden gesteld door de UT-gedragscode. Om die duidelijkheid nog te vergroten staat sinds kort op onze ‘groepswiki’ (zie afbeelding) een stuk over goed gedrag, en over hoe gedrag dat hier niet mee strookt aan te kaarten: bij de persoon zelf, bij een leidinggevende, of als dat laatste lastig is: bij anderen in de groep. Uiteraard wordt verwezen naar de gedragscode en de vertrouwenspersonen binnen de UT. Het gaat om seksueel geladen grensoverschrijdend gedrag, maar ook om laboratoriumveiligheid, wetenschappelijke integriteit, en respect voor elkaars etniciteit, levensovertuiging en geaardheid. Alle huidige en nieuwe groepsleden moeten deze gedragscode expliciet onderschrijven.
Openheid en vertrouwen
Natuurlijk is het nog steeds zo dat dit een papieren werkelijkheid is. Die is belangrijk, maar voorkomt op zich geen grensoverschrijdend gedrag. Daarvoor is een sfeer van openheid en vertrouwen nodig. Openheid om binnen je eigen eenheid (groep, dienst) samen te spreken over dit soort zaken, en elkaar er op aan te spreken. En vertrouwen dat wie zich uitspreekt hiervoor niet afgestraft wordt. Het begint ermee dat leidinggevenden hun mensen regelmatig spreken, niet alleen over het werk in strikte zin, maar ook over de vraag: voel je je veilig op je werk?
Wiendelt Steenbergen, hoogleraar Biomedical Photonic Imaging