Stel dat huisartsen een covid19-test konden uitvoeren zonder ons neusslijm naar een laboratorium te hoeven sturen. Wat nu in het laboratorium gebeurt, zou dan plaatsvinden op een chip van enkele vierkante centimeters groot, uitgerust met een miniatuurlabje. Het neusslijm zou via piepkleine kanaaltjes langs sensoren stromen en dankzij ingebouwde elektronica zouden de meetresultaten binnen enkele minuten zijn af te lezen. Het miniatuurlabje noemen we een ‘lab-on-a-chip’, ook wel microfluïdische chip.
Niet dat zo’n miniatuur covid19-test al bestaat overigens. Universitair hoofddocent Loes Segerink hield zich wel al bezig met lab-on-a-chips voor het testen van zaadcellen, voor vroegtijdige blaaskankerdiagnostiek en voor plantenveredeling. Mini-labs op die gebieden kunnen tijd en geld besparen, maar ook betrouwbaardere resultaten geven: als een man eenvoudig meerdere keren zijn sperma kan testen, zegt dat meer over zijn vruchtbaarheid dan één momentopname. Toch heeft geen van de onderzoeken vooralsnog geleid tot een kant en klare test, vertelt Segerink.
‘Dat is een grote misvatting onder leken: dat als wij iets aan de praat hebben gekregen in ons laboratorium, dit morgen in de winkel kan liggen. Dat is helaas niet zo. De vertaalslag naar iets wat betrouwbaar is en dat iedereen kan gebruiken, kost misschien wel net zoveel tijd als ons onderzoek.’
Alleen al het herhalen van een experiment is behoorlijk lastig. ‘Vaak lees je een artikel met heel mooie data en denk je: dat wil ik ook! Maar ga je het nadoen, dan blijken bepaalde details te ontbreken. Dan denk je, Jezus, wat slecht! Maar mensen doen dat niet expres. Het gaat vaak om stomme, praktische problemen waar iemand zelf ooit tegenaan liep, maar vergeet te benoemen.’ Ze vertelt hoe een student van haar ooit een schroefje op een chip net wat te hard aandraaide, waardoor de vloeistof er niet goed doorliep. ‘Daar was hij dus driekwart dag mee bezig. Hij kon mij nog om hulp vragen, maar als jij mijn artikel leest en dit niet weet, kom je er helemaal niet achter waarom de opstelling niet werkt. Daar zit volgens mij nog wel een verbeterslag in voor de hele wetenschap.’
Wetenschap werkt niet alleen trager dan leken vaak denken, de projecten zijn bovendien aanzienlijk minder spectaculair dan science fiction suggereert. ‘Voor mijn vruchtbaarheidsonderzoek meet ik zaadcellen’, vertelt de wetenschapper. ‘Dan krijg ik wel eens de vraag: kun je dan ook op blond haar en blauwe ogen selecteren? Maar ik kan alleen de zaadcellen selecteren die een grotere kans geven op zwangerschap.’
Toch vindt ze zulke gesprekken met mensen buiten het vakgebied belangrijk. ‘Ze houden me een spiegel voor. Waarom doe ik dingen, ben ik ethisch bezig, leg ik dingen wel goed uit? Als mensen denken dat ik zaadcellen selecteer waar kinderen met blauwe ogen uitkomen, dan moet ik nadenken over het beeld dat we mensen geven.’