‘Mensen hebben soms het idee dat ik als universitair hoofddocent de hele dag in het laboratorium doorbreng’, zegt Sonia Garcia Blanco van de vakgroep Optical Sciences. ‘Dat is een groot misverstand. In werkelijkheid moet je als hoofddocent zoveel andere dingen doen, dat de tijd die je in het lab doorbrengt bijna nihil is. Je studenten werken in het lab en jij faciliteert.’
Garcia Blanco heeft eigenlijk altijd tijd tekort. Haar groep ontwikkelt sensoren voor optische chips die biomarkers kunnen detecteren. Nog geen jaar geleden werkte ze aan een chip die biomarkers van blaaskanker vroegtijdig kon detecteren in urine. Toen de coronacrisis uitbrak, gooide ze het roer razendsnel om en vroeg met verschillende partners een Europese ‘coronasubsidie’ aan om hetzelfde principe toe te passen op de nieuwe ziekte die de wereld in zijn greep houdt.
De optische chip zou een soort mini-testlabje worden dat niet alleen het coronavirus snel detecteert, maar tegelijkertijd ook antilichamen en cytokines (moleculen die een rol spelen bij het immuumsysteem). Van al die stoffen zou bovendien de concentratie zijn vast te stellen. Een paar weken lang werkte Garcia Blanco zichzelf over de kop om het voorstel op tijd naar Brussel te krijgen. Helaas zonder resultaat. ‘We zaten bij de top acht procent van alle voorstellen, we waren er bijna.’
Zo gaat dat vaak in de wetenschap, weet ze onderhand. ‘Als universitair hoofddocent ben je een soort ondernemer, dus je schrijft welk onderzoek nodig is voor welke toepassing. Je moet subsidies aanvragen, geld loskrijgen, lesgeven, deelnemen aan allerlei vergaderingen van de universiteit op organisatorisch gebied. En op al die onderdelen moet je proberen hoog te scoren, je moet in alles goed zijn. Er zijn maar zoveel uren in de week. Dus als mensen het hebben over het laboratorium, denk ik: ik heb nauwelijks tijd om mijn collega’s te begroeten!’
Hoe anders was dat toen ze als promovenda een groot deel van haar tijd in het laboratorium doorbracht. ‘Je hebt altijd verschillende zorgen in verschillende fases van je carrière. Als promovenda ben je heel gestrest omdat je een proefschrift moet afkrijgen. Ik besefte niet hoeveel werk mijn begeleiders moesten doen. Als ze niet vaak genoeg naar het lab kwamen, of als ze niet genoeg tijd voor mij hadden, dacht ik altijd: wat dóen ze toch, ze zijn er nooit! Nu begrijp ik dat.’
Hoewel ze misgreep op de Europese subsidie, gaf een kleinere bijdrage van het MESA+ Instituut haar onderzoek toch een mooie duw in de rug. Inmiddels is ze alweer druk met de volgende subsidie-aanvraag.
‘Soms denk ik dat ik mijn agenda moet schoonvegen, zodat ik in elk geval eens in de week naar het lab kan om meer technisch bezig te zijn. Dat probeer ik dan een tijdje en daarna verdrink ik weer in het werk: deze aanvraag moet nog geschreven worden, want anders krijg je geen subsidie en als je geen subsidie krijgt, kan niemand enig werk doen. Ik klaag niet, ik hou van alles wat ik doe, maar ik zou ook graag meer tijd hebben om alles beter te doen. Ik blijf worstelen om de juiste balans te vinden.’