Stimuleringsfondsen voor vrouwelijke wetenschappers zijn schadelijk voor het imago van vrouwen. Dat blijkt uit een onderzoek, dat een gedragswetenschapster van de VU uitvoerde in opdracht van de stichting FOM.
Er moeten meer vrouwen komen in de natuurkunde. Dat vinden zowel vrouwelijke als mannelijke wetenschappers. Daarom zijn de meesten van hen blij dat er stimuleringsprogramma's voor vrouwelijke wetenschappers bestaan. Toch maken vrouwen niet graag gebruik van dergelijke programma's, constateert VU-onderzoekster Lineke Stobbe in haar onderzoek. Vrouwelijke natuurkundigen vinden namelijk zelf dat ze zich met hun onderzoekskwliteiten alleen zouden moeten bewijzen. Degenen die zijn aangenomen met stimuleringsgelden willen dat het liefst zo snel mogelijk vergeten.
Wat vrouwen daarbij volgens Stobbe echter over het hoofd zien is dat hulp van mannen onderling wél algemeen geaccepteerd is. Netwerken en het verlenen van vriendendiensten zijn bij hen normale carrière-instrumenten. `Vrouwen hebben vaak het idee dat ze het helemaal op eigen kracht moeten doen,' zegt Stobbe.
Nog steeds zijn vrouwen in de natuurkunde ver in de minderheid. Van de promovendi is een kwart vrouw. In de hogere academische posities gaat het om vijf procent. Vrouwelijke natuurkundigen hebben last van vaststaande normen over een carrière in de wetenschap: als wetenschapper moet je meer dan fulltime werken en na je promotie moet je een paar jaar als postdoc naar het buitenland. Stobbe: `Die eisen laten zich slecht combineren met jonge kinderen, die vrouwen in die fase van hun leven ook vaak hebben.'
De onderzoekster pleit er daarom voor dat universiteiten en subsidieverstrekkers als FOM minder star aan deze normen vasthouden.
Bron: Ad Valvas