Minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker willen het best toegeven: zigzagbeleid is niet bevorderlijk voor een goede relatie met het onderwijsveld. Ze reageren op het kritische rapport dat de Onderwijsraad dit najaar uitbracht over het Nederlandse onderwijsbeleid tussen 2008 en 2013. Daarin keek de raad naar het effect van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie-Dijsselbloem.
Weinig succesvol
Die had in 2008 geconcludeerd dat de vele ingrijpende onderwijsvernieuwingen in de jaren negentig – denk aan het nieuwe leren en de tweede fase in het voortgezet onderwijs – weinig succesvol waren, onder meer omdat ze te snel en zonder overleg met het onderwijsveld waren doorgevoerd.
Volgens de Onderwijsraad leidde ‘Dijsselbloem’ aanvankelijk tot een herstel van het vertrouwen tussen onderwijsveld en politiek, maar lang duurde dat niet. De rolverdeling bleef hetzelfde. Politici zouden discussies over het stelsel bovendien uit de weg gaan, uit angst om opnieuw vernieuwingen op te dringen.
Niet terugdeinzen
Fout, vindt de Onderwijsraad, want de overheid is verantwoordelijk voor een goed functionerend onderwijsstelsel. Ze moet dus juist niet terugdeinzen voor krachtig beleid, maar zich daarbij wel beperken tot de hoofdlijnen. Het is niet de bedoeling dat ze zich en detail met de vormgeving van het onderwijs bemoeit.
Bussemaker en Dekker zijn het daarmee eens. Volgens hen hebben ze de afgelopen jaren geprobeerd om niet van de hak op de tak te springen. Maar de politieke realiteit is nu eenmaal dat beleidswijzigingen na verkiezingen vaak onvermijdelijk zijn. Als voorbeeld noemt ze de invoering van het leenstelsel. “We kunnen van een nieuwe Kamer of bewindspersoon niet verwachten dat zij op de handen gaan zitten als zij het oneens zijn met de koers van hun voorgangers.”
Verder moet er natuurlijk worden ingegrepen bij incidenten als destijds de diplomafraude bij Inholland. Maar ook dan moeten de plannen voor de lange termijn niet doorkruist worden.
Overleggen
Met de Onderwijsraad erkennen de bewindslieden dat het belangrijk is om niet alleen met de vakbonden en koepelorganisaties van universiteiten en hogescholen te overleggen. Daarom praten ze regelmatig met individuele studenten, docenten en bestuurders. Als voorbeeld noemen ze de HO-tour waarmee minister Bussemaker meningen peilde voor de strategische agenda die ze binnenkort zal presenteren.