Uit het medewerkersonderzoek bleek dat de werkdruk iets was gedaald ten opzichte van 2012. Maar, stelt Meijer, in dat onderzoek was geen onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijk en ondersteunend personeel, en vaste en tijdelijke contracten.
Nu dat wel is gebeurd, ziet Meijer dat zo’n twee derde van het vaste wetenschappelijk personeel aangegeven heeft een hoge tot zeer hoge werkdruk te ervaren.
Weinig docenten
‘Een ander – best ernstig – punt is de verhouding docent-studenten, bijvoorbeeld bij de bachelor technische bedrijfskunde’, zegt Meijer. ‘Die is 1:40’, bevestigt ook TBK-opleidingscoördinator Bernadette Pol. ‘Onderwijskeurmeester NVAO streeft naar een verhouding van 1:25.’
‘Eigenlijk blijkt dat heel weinig docenten zo’n opleiding runnen’, vertelt Meijer. Daar komt volgens hem bij dat door de onderwijsvernieuwing die met TOM gepaard ging de inrichting van het onderwijs – meer coördinatie, meer contacturen en meer projecten – heeft geleid tot structureel meer werk.
Sluitpost
Volgens Meijer werkt deze druk aan de onderwijskant door in het onderzoek van UT-docenten. ‘Daar is steeds minder tijd voor. Kijk daarbij naar de slagingskans om een onderzoeksvoorstel gehonoreerd te krijgen, zo’n 10 tot 15 procent, dan kom je al snel tot de conclusie dat je 7 tot 10 voorstellen moet schrijven, wat weer ongelooflijk veel tijd kost.’
De oplossing is ogenschijnlijk simpel, stelt Meijer: ‘Prioriteiten stellen en meer geld en daarmee personeel beschikbaar stellen voor de primaire taak van de UT, onderwijs en onderzoek.’ Daarmee refereert Meijer ook aan zijn eigen opiniestuk, waarin hij stelt dat onderwijs te vaak wordt gezien als sluitpost op de begroting.
Rompslomp
Verder ziet Meijer graag dat de werkdruk beter verdeeld wordt door het gebruiken van een uren-taakmodel in de faculteiten, om via een verdeelsleutel tot een ‘eerlijkere verdeling van de werklast’ te komen. Ook zorgt een volgens Meijer rommelige ondersteuning (‘Soms heb ik het gevoel dat wij als docenten het bureau onderwijszaken moeten ondersteunen’) voor onnodige administratieve rompslomp.
Waar het Meijer uiteindelijk vooral om gaat is dat docenten en onderzoekers meer verantwoordelijkheid krijgen om hun onderwijs en onderzoek binnen de strategie in te richten. ‘Als moduleteam ben je niet meer verantwoordelijk voor de slagingsvereisten voor een vak. Vanuit de opleidingen wordt tegelijkertijd veel druk uitgeoefend om een zo hoog mogelijk rendement te behalen. Dat gaat ten koste van de kwaliteit van het onderwijs, als een opleiding zegt genoegen te nemen met een 4,5.’
Meijer concludeert: ‘Een organisatie waar het werk van de docent en onderzoeker weer centraal staat, zou toch vanzelfsprekend moeten zijn?’