ATLAS is een terugkerende discussiepunt in de Uraad. Tegenvallende studentinstroom en daarmee rode cijfers noopten de opleiding in 2015 om een nieuwe business case te schrijven die meer aansluit bij de werkelijkheid. Twee weken geleden werd ATLAS in een besloten Uraad-commissie besproken. ‘Dat gesprek gaf helderheid’, zei Van der Chijs. ‘We begrijpen een groot deel van de zorgen van de Uraad en we willen tot een duurzame oplossing komen.’
Instemming
Die ‘duurzame oplossing’ komt er in de vorm van een financieel- en organisatieplan waar de Uraad in december al dan niet mee instemt. Naast de discussie over de financiën is er namelijk onduidelijkheid over de inbedding van ATLAS. ‘De ene keer valt medezeggenschap onder de Uraad, de andere keer onder de faculteit EWI’, vat Uraad-voorzitter Herber Wormeester het samen.
Van der Chijs wil met deze oplossing af van de vraag of de UT wel of niet doorgaat met ATLAS. ‘Die vraag en onduidelijkheid dreigt een self fulfilling prophecy te worden’, gaf hij aan. ‘Dat kan resulteren in een verminderde aantrekkelijkheid en daarmee teruglopende instroom.’
Puur kwalitatief
Dick Meijer (PvdUT) zei blij te zijn met deze heroverweging, maar zou ook graag een analyse zien van inkomsten en uitgaven. ‘Het vernieuwde business plan is puur kwalitatief, ik wil ook inzicht in de financiën. Ik ben voor gelijke monniken, gelijke kappen: laat ATLAS goed indalen en geef een duidelijk financieel arrangement net als bij alle andere opleidingen. Het stak ons dat het bij ATLAS allemaal niet op kon, terwijl andere opleidingen het zwaar hadden.’
Vijf ton
Voor ATLAS is oorspronkelijk afgesproken dat de UT maximaal vijf ton aan extra middelen uittrekt. ‘Gaan we ons daaraan houden in het nieuwe plan?’, wilde Maarten de Lange (UReka) weten. Vicevoorzitter van het college Mirjam Bult reageerde: ‘Het is niet de juiste weg om financiële kaders mee te geven. Die vijf ton was gekoppeld aan het oorspronkelijke businessplan. Daarmee geef ik niet aan dat we meer middelen willen uittrekken voor ATLAS, maar dat we eerst kijken naar de inbedding van de opleiding en vervolgens de bekostiging.’