Van der Chijs begon vier jaar geleden aan het voorzitterschap van de samenwerkende technische universiteiten. Toen nog drie. In 2016 kwam daar Wageningen University bij. Een van de belangrijkste doelstellingen was om Nederland meer technologie-minded te maken en daarvoor was meer geld nodig. Een deel van dat geld komt er. De commissie Van Rijn adviseerde de minister om 66 miljoen euro te verschuiven van alfa en gamma naar bètatechniek. Een maatregel die wrevel opwekte bij de algemene universiteiten.
Om te beginnen met de extra miljoenen die de commissie Van Rijn voorstelde: daar bent u blij mee?
Van der Chijs: ‘Met die extra middelen zeker, daar hebben we hard voor gelobbyd. Het geld is broodnodig bij de technische universiteiten, want we zijn onder bekostigd en het water staat ons in Enschede, Eindhoven, Delft en Wageningen aan de lippen. Maar het bedrag is een druppel op een gloeiende plaat. De overheid investeert veel te weinig in technologie, terwijl de arbeidsmarkt staat te springen om hoogopgeleide technici. De Van Rijn-middelen zijn niet meer dan een reparatie van een oud defect.’
Hoe kijkt u terug op de commotie rondom het advies van de commissie Van Rijn?
‘Toen Van Rijn deze opdracht kreeg, was al duidelijk dat er klappen zouden vallen. De investering in techniek moest budgetneutraal. Maar met deze uitkomst, waarbij geld wordt verschoven van de één naar de ander, is niemand blij. Was ik bestuursvoorzitter van een brede universiteit, dan was ik ook ongelukkig.’
Toch vragen de technische universiteiten om veel meer geld…
‘We zijn nog lang niet klaar. Als je Nederland afzet in het mondiale krachtenspel, dan bungelen we helemaal onderaan: alleen Cyprus leidt in verhouding minder technici op. We willen met z’n allen een innovatief land zijn, daar heb je technici voor nodig. De laatste zeven à acht jaar zitten we in een hoogconjunctuur. Economisch gaat het ons voor de wind. Je ziet dat we daardoor ook een beetje in slaap sukkelen. Er heerst een sentiment van: het komt wel goed. Maar in de economische crisis zagen we hoe kwetsbaar Nederland is. Onze economie is voor tachtig procent afhankelijk van de dienstensector. In 2008 zagen we hoe hard de klappen zijn als er een recessie komt.’
‘Om de Nederlandse economie robuuster te maken, zijn technici en meer investeringen in research nodig. Nederland dreigt anders de slag te missen in de innovatiegolf die zich nu rondom ons afspeelt. Die kennis heeft waarde en dat moeten we niet aan ons voorbij laten gaan. Het klimaat, de energietransitie, de vergrijzing, de uitdagingen in de zorg: technologie speelt een grote rol. Daar moeten we nu werk van maken. Kijk naar de oost- en westkust van de Verenigde Staten. Daar ontstaan economische reuzen als Google en Amazon. We dreigen klem te zitten tussen Amerika en het Verre Oosten, waar veel meer wordt geïnvesteerd in innovatie.’
Is het alleen maar kommer en kwel? Mist Nederland de slag?
‘Wopke Hoekstra, minister van financiën, kondigde onlangs een groeifonds aan. Dat is bemoedigend, omdat hij sprak van het versterken van het verdienvermogen van ons land. Als Nederland echt wil innoveren, dan is investeren het begin. Eerst moeten we de basis op orde brengen. De technische universiteiten, maar ook het hoger onderwijs in het algemeen, heeft een structurele investering nodig. Dus niet een pot met geld om uit te geven aan projecten, maar middelen voor de komende vijftien tot twintig jaar om de kennisinfrastructuur structureel te versterken en uit te bouwen. Daar is breed draagvlak voor nodig. Ik pleit daarom voor een technologieakkoord: een breed investeringsprogramma waarin overheid, werkgevers- en werknemersorganisaties, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen samen optrekken over meerdere kabinetsperiodes.’
Als dat geld er komt, kunnen technische universiteiten dat ook uitgeven? De UT krijgt bijvoorbeeld de docentvacatures niet ingevuld?
‘Dat is een uitdaging en juist daarom hebben we een structurele investering nodig. Leerlingen kiezen in de derde klas hun pakket. We willen dat meer van hen voor techniek kiezen. Die leerlingen komen pas een jaar of tien, twaalf later op de arbeidsmarkt. Het klopt dat het moeilijk is om gekwalificeerd personeel te vinden voor de universiteit, maar juist die vicieuze cirkel moeten we doorbreken.’
‘Op de UT denken we na over het aantrekken van meer docenten. Dat staat ook in onze nieuwe strategie: Vision2030. Dat kan bijvoorbeeld door talent sneller te laten doorstromen, waardoor je de capaciteit kunt vergroten. Een andere mogelijkheid, die we nu al mondjesmaat gebruiken, is hybride leerstoelen. Een hoogleraar werkt dan deels bij de universiteit en deels in het bedrijfsleven. Voor bedrijven is dat interessant, omdat ze direct toegang hebben tot onderzoek en talent. Tegelijkertijd zitten de bedrijven zó om technici te springen, dat het moeilijk voor ze is om ze deels voor ons vrij te maken.’
‘Het is nu al ingewikkeld om Nederlandse technici aan de universiteit te binden, omdat ze mooie aanbiedingen vanuit het bedrijfsleven krijgen. Internationaal dreigen we de slag helemaal te verliezen. Buitenlandse universiteiten bieden soms een beter startpakket. Daarom is onze lobby voor meer geld voor de techniek geen vraag, maar wijzen we op de noodzakelijkheid. De rek is aan alle kanten uit het huidige systeem.’