Wat is uw eerste reactie op de brief van de minister?
‘Het is een uitgebreide en doorwrochte brief, die een positief vertrekpunt heeft. De minister ziet duidelijk de meerwaarde van internationalisering, maar geeft ook duidelijk aan dat er voor sturing op die beweging behalve een gaspedaal ook een rem en een stuur nodig zijn. Ik ben in ieder geval blij dat de brief genuanceerd is; er wordt duidelijk aandacht besteed aan de situatie van universiteiten in grensregio’s, de regionale arbeidsmarkt en bepaalde arbeidssectoren.’
Overheerst op dit moment vooral opluchting of teleurstelling?
‘Eigenlijk geen van beide. De brief is veel uitgebreider dan verwacht, al wisten we niet wat er zou komen. Natuurlijk hebben we in aanloop de nodige gesprekken gevoerd met het ministerie en het lijkt erop dat er goed naar ons is geluisterd. In die zin is er eerder opluchting dan teleurstelling: er staan positieve dingen in de brief en er wordt ruimte geboden aan universiteiten in grensregio’s zoals wij. Maar andere zaken, bijvoorbeeld over het taalbeleid zijn nogal onzeker. De exacte gevolgen voor ons zijn sterk afhankelijk van de uitvoering in het verdere proces. Daar zit de crux.’
Deze brief is daarvoor een startpunt?
‘In ieder geval voor de discussie met de universiteiten over de exacte details van de uitvoering. In deze brief schetst de minister de contouren van zijn visie. Dit is slechts één stap. Er komt een Kamerdebat op 15 juni over de brief, waarbij het maar afwachten is wat daaruit komt aan moties. Voor 15 juni gaan de koepelverenigingen nog in gesprek met het ministerie – en daarbij zitten wij aan tafel. We hopen het ministerie zinvolle inzichten mee te geven. Nogmaals, the devil is in the details.’
Een van de meest opvallende aankondigingen gaat over het taalbeleid van universiteiten, met Nederlands als hoofdtaal. Is dat iets waar de UT al op voorsorteert?
‘We zijn ons taalbeleid op dit moment tegen het licht aan het houden, ook vanuit inclusiviteitsoogpunt. We hebben namelijk ook voldoende collega’s op de universiteit die niet of amper dagelijks in aanraking komt met het Engels – in dat opzicht is een tweetalig beleid inclusiever. We zijn momenteel de besluitvorming hierover aan het afronden, dus ik wil nog niet te veel op de zaken vooruitlopen. Hoewel we op papier Engels als voertaal hebben, ziet de dagelijkse praktijk er anders uit, waar zowel de Engelse als Nederlandse taal veel gebruikt wordt. Daarom houden we ons taalbeleid wel degelijk kritisch tegen het licht. Ook daarover is de brief niet volledig duidelijk; er lijkt bijvoorbeeld ook ruimte te zijn om extracurriculaire taaltraining aan te bieden. In zo'n geval hoeft niet de hele opleiding ineens in het Nederlands te worden gegeven.’
Bespeurt u al onrust naar aanleiding van de brief, zoals bijvoorbeeld op de Universiteit Tilburg onder internationale docenten?
‘Wat ik zou willen zeggen tegen collega’s is: blijf rustig. Er is geen reden tot paniek. En wat ik eerder bij het Nieuwjaarsontbijt zei wil ik opnieuw benadrukken: jullie zijn een integraal onderdeel van onze universitaire gemeenschap. De brief ligt er, nu gaan we zien hoe het uitgewerkt wordt. En dat gaat zeker niet over één nacht ijs. We gaan dit proces met alle vertrouwen in, zitten aan de vergadertafel en zullen ons best doen om dit werkbaar te houden voor iedereen.’