Het is een omvangrijk wetsvoorstel waarover al veel gesproken is: Internationalisering in balans. Demissionair minister Robbert Dijkgraaf nam de tijd, terwijl allerlei partijen in de Tweede Kamer hem tot spoed maanden.
De grote lijnen waren inmiddels wel bekend, maar er staan allerlei bijzonderheden in het wetsvoorstel. Er komt bijvoorbeeld geen inspanningsverplichting voor buitenlandse studenten om Nederlands te leren. En ja, het taalbeleid van universiteiten en hogescholen kan tot gedwongen ontslagen leiden. We zetten enkele punten op een rij.
Taal
Het is een veelbesproken onderwerp: de onderwijstaal. Het wetsvoorstel moet voor een sterkere positie van het Nederlands in het hoger onderwijs zorgen. Zelfs buitenlandse studenten in anderstalige opleidingen moeten een beetje Nederlands leren. De kans dat ze hier blijven werken is dan groter.
Momenteel hebben onderwijsinstellingen de zorgplicht om de ‘uitdrukkingsvaardigheid’ in het Nederlands van hun studenten te bevorderen, maar buitenlandse studenten vallen niet onder die plicht. Sowieso gaat het niet goed genoeg met dat taalonderwijs: in de praktijk is er weinig aandacht voor, schrijft Dijkgraaf.
Dat moet dus veranderen. De minister wil ‘bestuurlijke afspraken’ maken met duidelijke uitgangspunten en meetbare resultaten. Het woord ‘uitdrukkingsvaardigheid’ is vervangen door ‘taalvaardigheid’. En ook buitenlandse studenten moeten eraan geloven.
Of toch niet? In het wetsvoorstel staat geen ‘inspanningsverplichting’ voor studenten. Dat is wel overwogen, meldt Dijkgraaf. ‘In dat geval zou een instelling pas een diploma kunnen uitreiken, nadat eerst is vastgesteld dat de student aan de inspanningsverplichting heeft voldaan.’
In het wetsvoorstel staat geen vereist niveau voor de taalvaardigheid en er komt ook geen wettelijk verplicht aantal studiepunten voor het vak Nederlands. Dijkgraaf laat het liever aan de instellingen over. Zijn voorbeeld: studenten rechtsgeleerdheid hebben mogelijk andere competenties nodig dan studenten chemical engineering.
Hij geeft wel een waarschuwing. Universiteiten en hogescholen moeten aantonen dat ze met die vrijheid kunnen omgaan, anders komen er alsnog strengere regels.
Ontslagen personeel
Sommige opleidingen worden weer Nederlandstalig, of krijgen een Nederlandstalig traject. Daartoe hebben de universiteiten en hogescholen voornemens bekendgemaakt, maar het zou kunnen dat de minister (of zijn opvolger) in de toekomst nog verder gaat. Er komt eenmalig een toets voor de bestaande Engelstalige opleidingen: is het wel doelmatig om in een andere taal dan het Nederlands les te geven?
Dat kan consequenties hebben voor het personeel. ‘Dit zou kunnen betekenen dat anderstalig personeel vertrekt, of moet worden ontslagen, omdat ze niet in staat zijn het onderwijs in het Nederlands te verzorgen’, erkent de minister. ‘Een andere optie is dat dit personeel verplicht wordt om Nederlands te leren.’
De universiteiten schatten dat het ongeveer vijf jaar zou kosten om docenten voldoende Nederlands bij te brengen. Dat neemt de minister (of zijn opvolger) mee in de bepaling van een ‘redelijke termijn’ waarop Engelstalige opleidingen weer Nederlandstalig moeten worden – als daartoe besloten wordt.
Vrijheid onderwijsinstellingen
Waar bemoeit de politiek zich eigenlijk mee: universiteiten en hogescholen zijn toch autonoom? Dijkgraaf serveert dat argument af. Als ze zo nodig autonoom willen zijn, moeten ze beter hun best doen. ‘De regering constateert dat de autonome keuzes van individuele instellingsbesturen niet toereikend zijn geweest om ontstane maatschappelijke knelpunten rond internationale studentenmobiliteit op te lossen.’
Nu dwingt hij hen tot onderling overleg, oftewel ‘zelfregieplannen’. Het gaat dan bijvoorbeeld om afspraken over studentenhuisvesting, de bestuurstaal binnen instellingen en de Nederlandse taalvaardigheid van buitenlandse docenten. Daar komen ‘bestuurlijke afspraken’ met het ministerie bovenop.
Als het onverhoopt toch verkeerd loopt in dit systeem, dan kan de minister ingrijpen. Hij kan bijvoorbeeld weigeren om toestemming te verlenen voor het starten van een anderstalige opleiding (ook dat gaat via de CDHO), hij kan het aantal studenten beperken en zelfs, in het uiterste geval, de toestemming voor zulke opleidingen weer intrekken.
Noodfixus
Universiteiten en hogescholen krijgen de mogelijkheid van een ‘noodfixus’: ze mogen bij onverwacht grote belangstelling voor hun opleiding alsnog een maximaal aantal eerstejaars vaststellen. Daartoe mogen ze tot 1 maart besluiten. Zo’n noodfixus is ‘uitzonderlijk en zeer ingrijpend’, schrijft de minister, omdat de voorwaarden tijdens het inschrijven wijzigen.
Die datum van 1 maart is gekozen zodat Nederlandse en EER-studenten nog op tijd ervan horen en niet overvallen worden. Natuurlijk zou er ook na 1 maart een noodsituatie kunnen ontstaan, maar Dijkgraaf denkt dat dit niet zo snel gebeurt: het gaat in de praktijk eigenlijk alleen om studenten van buiten Europa en in verband met hun visum moeten die studenten op tijd hun belangstelling kenbaar maken.
Trajecten
Het klinkt simpeler dan het is: een Nederlandstalig en anderstalig traject binnen dezelfde opleiding invoeren. De diverse systemen kunnen dat niet zomaar aan. Studielink, waar studenten zich inschrijven, schat dat de aanpassingen ongeveer vier jaar gaan duren.
Dus kunnen opleidingen in hun numerus fixus voorlopig nog geen onderscheid maken tussen Nederlandse en anderstalige studenten. Een amendement van de VVD, dat een paar maanden geleden door de Tweede Kamer is aangenomen en dat hierop vooruitliep, levert geen tijdwinst op.
Die vorige wet
Er was al eerder een wetsvoorstel aangenomen dat ongeveer hetzelfde doel had: de wet Taal en Toegankelijkheid (WTT). De Tweede Kamer ging eind 2019 akkoord, alleen de Eerste Kamer moest er nog over debatteren. Bij zijn aantreden heeft Dijkgraaf het in de ijskast gezet, maar waarom?
In het oude wetsvoorstel stond dat anderstalig onderwijs een ‘meerwaarde’ moest hebben voor de studenten. Dat was vaag en Dijkgraaf heeft het aangepast. In zijn wet draait het om doelmatigheid: van meerwaarde voor de student ‘naar meerwaarde voor de samenleving’.
Dat heeft een interessant gevolg. In de oude wet zou kwaliteitskeurmeester NVAO de keuze voor de onderwijstaal beoordelen. De taal moest dus bijdragen aan de kwaliteit van de opleiding. In de nieuwe wet gaat die taak naar de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs. Die geeft advies en de minister neemt uiteindelijk het besluit.
De onderwijstaal wordt dus politieker gemaakt, of zoals Dijkgraaf het omschrijft: de minister krijgt ‘doorzettingsmacht’ als ‘ultimum remedium’. Als de instellingen er niet netjes mee omgaan of als de CDHO niet streng genoeg is, kan de minister ingrijpen.
Nog een opvallend verschil: de WTT maakte die numerus fixus op anderstalige trajecten alleen mogelijk voor bacheloropleidingen en de tweejarige associate degrees. Dijkgraaf neemt ook de masteropleidingen erin mee.