In een rapport over de financiële positie van universiteiten luidde accountantskantoor PwC vorige week de noodklok: met dalende aantallen binnenlandse studenten krijgen ze sowieso minder geld. Nu de regering ook de buitenlandse instroom wil afremmen, levert dat mogelijk grote tekorten op.
Geen wild scenario
Je kunt niet meteen snijden in personeel en gebouwen zodra de inkomsten afnemen, zegt PwC. Het adviesbureau maakt een schatting van de financiële gevolgen voor universiteiten als er minder buitenlandse studenten komen. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als tien procent van buiten Europa wegblijft?
Het is nog iets erger dan de rekenmeesters vorige week meldden. Door een optelfoutje stond in het rapport dat universiteiten dan 27 miljoen euro ‘verlies’ zouden draaien. Maar na vragen van het HOP blijkt dat zelfs 37 miljoen te zijn.
Een daling van tien procent van de internationale instroom is geen wild scenario. In september werd duidelijk dat bij universitaire bacheloropleidingen de internationale instroom met zes procent terugliep. Dat was nog zonder overheidsmaatregelen. Het kabinet wil uiteindelijk 168 miljoen bezuinigen op internationals, deels door ervoor te zorgen dat meer opleidingen van het Engels naar het Nederlands overstappen.
Oneerlijk verdeeld
Maar de kosten van zo’n bezuiniging zullen niet iedere instelling even hard treffen. De een heeft nu eenmaal meer buitenlandse studenten dan de ander. In Utrecht is het percentage internationals zo’n twintig procent, ziet PwC, terwijl dat in Maastricht al meer dan zeventig procent is.
Bovendien maakt het uit waar die studenten vandaan komen. Een Europese student levert meestal minder op dan een niet-Europese. Dat heeft te maken met het hoge instellingscollegegeld dat niet-EER-studenten betalen. Deze studenten, veelal uit China, India en Turkije, tikken jaarlijks tussen de tien en 37 duizend euro af.
Dit levert sommige universiteiten relatief veel geld op. Bij de Universiteit van Amsterdam gaat het om zeven procent van alle inkomsten, berekent PwC. Dat is het hoogste percentage van alle universiteiten en maakt de universiteit kwetsbaar voor schommelingen in de internationale instroom.
In Delft, Eindhoven en Wageningen ligt dat percentage rond de vijf, terwijl in Nijmegen minder dan één procent van al het inkomen van buiten-Europese studenten komt. De andere universiteiten zitten daar tussenin.
Bijsturen
De vraag is hoe snel universiteiten kunnen bijsturen in geval van dalende studentenaantallen. Dat er iets moet gebeuren is wel duidelijk, zegt een van de opstellers van het rapport. In de politiek leeft de wens om de financiering van het hoger onderwijs stabieler te maken, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. ‘Ik ben benieuwd wanneer er een nieuwe manier van bekostigen komt’, aldus Sander van Veldhuizen, PwC-partner en onderwijsspecialist.