Trucs

| Femke Nijboer

Onze columnist Femke Nijboer is bij haar vader, op de intensive care. 'Alle trucs proberen we. Maar ik voel: de trukendoos is bijna leeg. Ik wil een konijn uit een hoge hoed. Een pa die dit weekend rechtop in bed zit en zegt: ‘Daar had ik jullie mooi tuk’.'

Photo by: AJF

In elke column probeer ik een linkje te leggen met de universiteit of de studenten, maar de laatste twee weken begeef ik me nogal buiten de academische wereld. Ik vreet kilometers door Overijssel en bewandel elke dag de led-verlichte intensive care waar mijn vader- geveld door corona - ligt. Het linkje naar de studenten is er wel. Honderddertig eerstejaars studenten wachten op hun cijfer voor het project rapport. Ik mailde hen en vroeg om geduld en begrip. Studenten zijn net mensen. Ze begrijpen het heus wel.

Het linkje naar de wetenschap is er ook. Als docent bij een opleiding voor toekomstig creatieve ontwerpers, kijk ik uit beroepsdeformatie altijd naar handige oplossingen op de werkvloer die mensen zelf geknutseld hebben. Zo was ik blij verrast en geholpen met de tape truc. De tape truc werkt als volgt. Wij familieleden trekken voordat we de intensive care op mogen natuurlijk beschermende kleding aan: een schort, handschoenen, een schoon mondkapjes en een bril. Inmiddels weet ik dat je soms door emotie nogal zwaar gaat ademen. Als je zwaar ademt of, godbetert, gaat huilen, dan beslaat je bril. Daar sta je dan, met al je verdriet, plotseling lullig in de mist alleen te zijn. Het is een banale bijwerking van verdriet ten tijde van corona. Iets waar de mondkapjes- en brillenontwerpers vast nooit over na gedacht hebben. Een stukje tape over je neus en bovenrand van het mondpakje dwingt je adem zijwaarts in plaats van omhoog. Voilà, geen dilemma meer tussen verdriet en wazigheid.

Kijken naar wat er ligt en dan creatief combineren: thinking inside the box. Dé les voor de eerstejaars en ook in het ziekenhuis kunnen ze er wat van. De ok-assistenten zijn bij gebrek aan reguliere operaties gebombardeerd tot garderobedames voor familieleden. Gepruts met handschoenen is verleden tijd. Je steekt je handen uit en zij schikken ze om je handen en voilà in één moeite over je mouwen zoals een gentleman je in je jas helpt. Iedereen is trainbaar, zo ook wij burgers. Na twee-en-een-halve week IC bezoek ben ik volleerd familielid: op de parkeerplaats QR code scannen voor de snelle entree route, al wandelend de digitale vragenlijst invullen, check-in, vijf trappen op (eigen keus: gratis workout), aanbellen, pasje halen, tas opbergen, naar de garderobedames, elleboogje rechts om de klapdeuren te openen, duwtje bij de tweede die kapot zijn, groet naar rechts naar personeel achter de balie van unit drie,  de derde klapdeuren openen automatisch, de vierde handmatig, knikje naar rechts naar personeel op unit vier en dan ben ik in zijn kamer.  

Dertig minuten. Zo lang mag ik bij je. Een eerste blik peilt de toestand. Vorige week was je rood en was ik bezorgd, deze week ben je echter grauw en verlang ik terug naar het rood. Dan een blik op de monitors. ‘Kijk er niet teveel op’, zeggen de verpleegkundigen voortdurend, maar ik wil de getallen zien. Je hartslag is hoog en de golfjes lijken maar wat te doen. Kaboem, kabam. Bepaald geen kabbelend water in de Regge. Eerder een wild geklots in een sluis. Onwillekeurig denk ik aan Kaatje bij de Sluis waar je zo graag eet met mama in de zomer. Ik droom je daar op het terras. ‘Dag pap, ik ben er weer, groet’n van Mollink.’ Je noemt m’n moeder - romanticus als je bent - bij haar achternaam. Met mijn hand om jouw brede, ruwe werkhand maak ik ons van alles wijs: dat je er goed uitziet, dat het gewoon even een dagje minder is, dat we een een roadtrip door Noorwegen maken als je weer wakker bent en dat de buurman al een fles Nobeltje klaar heeft gezet. Zodra je verpleegkundige tijd heeft, praat hij of zij me uitgebreid en zonder enige haast bij. Niks wordt achtergehouden.

Op weg naar het ziekenhuis maakte ik een kleine omweg door mijn vaders geboortedorp Heino.  Na enig zoeken vind ik het graf van m’n opa en oma. Verbaasd zie ik dat er inmiddels een halve conifeer op het graf groeit. Waren we al zo lang niet meer geweest? Een poetsbeurt later, lijkt het een stuk beter. Dan spreek ik mijn grootouders streng toe met alle autoriteit die ik als inmiddels grote kleindochter in me heb. ‘Jullie zoon is heel ziek. Help even als dat kan. Praat eens met de Baas daarboven!’ Alle trucs proberen we.  Maar ik voel: de trukendoos is bijna leeg. Ik wil een konijn uit een hoge hoed. Een pa die dit weekend rechtop in bed zit en zegt: ‘Daar had ik jullie mooi tuk’.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.