Ik studeerde af op de studententijd van Pieter Jelles Troelstra. Hij werd later bekend als advocaat voor de armen en socialistisch politicus. Hij was één van de oprichters van de voorloper van de PvdA. In 1918, een jaar na de Russische Revolutie, riep hij op tot een socialistische omwenteling in Nederland. Daar was ons land niet rijp voor.
Troelstra studeerde van 1882 tot 1888 Rechten in Groningen en was lid van Vindicat, het studentencorps. Zo’n anderhalve eeuw geleden was het de normaalste zaak van de wereld dat je je aansloot bij die vereniging; het was zelfs bizar als je het niet deed. Dan werd je uitgescholden als nihilist. Troelstra was bepaald niet op zijn mondje gevallen en werd waarschijnlijk om die reden bij de ontgroening hard aangepakt. Zo hard dat zijn vader en zus hem aanraadden de hondse vernederingen niet langer te pikken en het corps te verlaten. Dat deed hij niet. Na een maand was de groentijd ten einde. Troelstra voerde als preses van de groenen het woord bij de inauguratie. Hij werd lid van maar liefst tien genootschappen waarvan drie borrelgenootschappen. Hij stortte zich in het feesten. Dronkenschap, schulden bij kasteleins, rotzooien met het gezag, tot in de vroege ochtend lallen op straat: hij deed het met overgave. Die hartstocht toonde hij overigens ook in het schrijven van talloze gedichten en in vurige pleidooien voor de Friese taal.
Een onbezorgde studententijd dus? Nee, in kranten vond ik een andere kant van hem. Hij schreef kritische artikelen over armoede, honger, werkeloosheid, de diepe kloof tussen rijk en arm. Een staking van Enschedese textielarbeiders kreeg zijn steun. Onder het pseudoniem van Piet van Heuvel, timmerman te Leeuwarden, publiceerde hij drie jaar lang een tweewekelijkse rubriek in de Friesche Courant. In die columns werd hij steeds politieker. Ging het eerst nog over zijn mooie nichtjes of een spannende kaatswedstrijd, in de loop der tijd begon hij te ijveren voor algemeen kiesrecht zodat ook arme mensen invloed op het landsbestuur zouden krijgen. Ik ontdekte dus dat Troelstra zich als student al volop mengde in het debat over misstanden in de maatschappij.
En ondertussen ging die ernst probleemloos samen met lol in zijn studententijd. Historicus Johan Huizinga publiceerde in 1938 -in de gespannen tijd voor de Tweede Wereldoorlog toen de crises zich net als nu opstapelden- het boek Homo Ludens: de spelende mens. Daarin stelt hij dat spel een voorwaarde voor onze cultuur is. Onze beschaving gaat kapot als mensen zichzelf de vrijheid ontnemen om te relativeren, buiten de lijntjes te kleuren, zijpaadjes in te slaan. En misschien is dat vermogen tot spel vooral cruciaal in deze donkere tijd. De allergrootste wijsheid is dat je weet wanneer je het serieuze kunt of moet afwisselen met het ludieke. In sommige situaties is bittere ernst noodzakelijk. Denk aan oorlog, armoede, klimaat en honderdduizend andere vormen van ellende. Maar soms mag je spelen.