Sinds een paar jaar onderzoek ik wat digitale hulpmiddelen kunnen betekenen voor oudere mensen. Helpen apps of sensoren in het dagelijks leven of in de zorg bijvoorbeeld? En zo ja, hoe dan? Iemand vroeg me deze week welke lessen ik leer uit mijn onderzoek. De lessen die ik in de wetenschap leerde gaan bij mij vaak meer over mijn proefpersonen dan over technologie. Dat ligt denk ik met name aan hoe ik in elkaar steek. Getallen kun je braaf rapporteren, en dat doe ik ook, maar de verhalen blijven me bij.
Mijn antwoord was dat taart de belangrijkste les was. Koffie en taart. Dat zit zo. Binnen ons onderzoek moeten wij verplichte vragenlijsten afnemen. Dat is van hogerhand (lees: overleg met andere Europese onderzoeksgroepen) zo bepaald. In vijf landen nemen we momenteel dezelfde vragenlijst drie keer per jaar af. De vragenlijsten slaan soms als een tang op een varken. Een vraag is bijvoorbeeld: hoe moeilijk vindt u het systeem? Terwijl het woord systeem bij ons refereert aan een sensor en een app die je fysieke activiteit meet, refereert het woord in Portugal naar een app om gezonde plekken in jouw stad te vinden. De proefpersoon moet zelf maar bedenken waar het woord ‘systeem’ op slaat. Getallen dus, geen inzicht.
Wat ik leerde was dat oudere proefpersonen, in tegenstelling tot jonge proefpersonen, precies zeggen wat ze denken. Als de vragenlijst als een tang op een varken slaat, dan horen we dat. Als onze bijeenkomst te saai was, dan horen we dat. Als er een koekje bij de koffie zat, terwijl taart beloofd was, dan horen we dat. ‘De volgende keer taart erbij alstublieft, anders krijg ik de mensen niet nog een keer mee’, waarschuwde een begeleider van een activiteitenclub.
Om de mensen in het onderzoek te houden moeten we dus inventief zijn. Over een paar weken hebben we weer zo’n dataverzamelingsmoment gepland met veertien proefpersonen. We nodigen ze uit naar de campus en starten met koffie en taart in het U Parkhotel. Tuurlijk. Daar begint alles mee. Om zo min mogelijk tijd met vragenlijsten te verknoeien, sturen we de vragenlijsten vooraf naar de mensen op. Op die manier zijn de verplichte getallen al binnen voordat we beginnen. Katsjing, mission accomplished.
Tijdens de koffie vertel ik hen over de stand van het onderzoek. Dat doe ik zonder beamer (‘anders kijk je niet naar ons en kunnen we je lippen niet zien en lezen’) en met microfoon (‘anders ben je niet verstaanbaar’). Die update is belangrijk en wordt vaak overgeslapen in onderzoek, maar proefpersonen willen echt begrijpen waarom het onderzoek plaatsvindt, waar het goed voor is en tussentijds terugkoppeling. Anders haken ze af. Teruggeven dus.
Na het ‘teruggeven’ van het onderzoek gaan we de campus op stelten zetten, want de tweede les die ik leerde van mijn oudere proefpersonenpopulatie is, dat het zeker niet te saai mag zijn. Men wil wat beleven. Juist als je 84 bent, ga je je tijd niet verspillen met suffe praatjes in een zaaltje met paperassen. Voilà, wij bedachten een campussafari. We gaan met een busje over de campus crossen om de big five te spotten. De hoogstandjes van kunst en architectuur en de technische snufjes van het TechMed Centre, maar en passant hopen we ook de gevaarlijkste of juist schattigste professoren en studenten te kunnen spotten. Oproep: graag hoor ik jullie tips wie of wat tot deze big five behoort. Wij maken alvast de safariregels: ‘Medewerkers niet voeren, a.u.b. Studerende jonkies niet aaien. En geen oogcontact maken met dominante mannetjesprofessoren’.