Het begon zo. In april zat ik tijdens de pauze van mijn werkcolleges op de plee in het DesignLab. Tijdens het plassen checkte ik mijn mail. Mijn hoofd en lichaam waren in absolute overdrive. Want eenmaal begonnen dendert de onderwijstrein door. Hoewel ik met mijn leidinggevende had afgesproken geen onderzoek te hoeven doen naast mijn vak, ontkom je er toch niet aan. De emailtsunami is onstopbaar.
Het was ook nog eens een mail met een klacht over mijn managementstijl. Ik kromp ineen. Dat snapte ik wel. Er was een akkefietje geweest tussen partners en ik had recht-voor-zijn-raap gereageerd op diegene die ik als aanstichtster zag. Al te fraai was mijn reactie niet geweest, maar ik was boos op haar. Ze had, in mijn ogen, een jonge PhD-studente verkeerd behandeld en met mijn overvolle – toch al geïrriteerde – hoofd, had ik deze professor vervolgens net zo verkeerd behandeld. Ik schaamde me, voelde me incompetent en voelde ook dat ik te moe was om nog dieper in de buidel te tasten. Ik had niet nog meer uren, niet nog meer geduld, niet nog meer compassie. Dit was wat ik had en het was blijkbaar niet genoeg. Daar kwam bij dat ik over het algemeen door hoepels moet springen waar ik niet doorheen pas, terwijl leidinggevenden niet zien hoe makkelijk ik – bij wijze van spreken – kunstjes doe aan de trapeze.
Daar, op dat toilet in het DesignLab, besloot ik niet langer mee te doen. Zo’n Femke wilde ik niet zijn. Een paar dagen later kondigde ik mijn vertrek aan in de vakgroep. Sommigen vonden het dapper, maar jammer. Anderen snapten het niet en weer anderen waren stomverbaasd. De verbazing verbaasde me. Ik schrijf toch al drie jaar lang over hoe ontevreden ik soms ben in de huidige academische wereld (hartenkreet, al jaaaaren, keuzes maken). Hoe kon je dit niet zien aankomen?
Een uitzondering ben ik ook niet. Zoek op sociale media op de hashtag #leavingacademia en je vindt tal van persoonlijke aankondigingen van wetenschappers die de handdoek in de ring gooien. De laatste is van ontwikkelingspsychologe Ashley Ruba die ontwerper werd bij een bedrijf. Ze schreef: ‘ik heb tien jaar in de academische wereld gewerkt. Ik publiceerde 15 eerste-auteur-papers, [..] won twee prijzen voor mijn dissertatie, […] had een prestigieuze postdoc fellowship. Maar toch kon niemand mij garanderen dat ik een academische baan zou krijgen’. Knuffel een postdoc, schreef ik al eerder.
Het zijn nu echter niet alleen meer postdocs. Het zijn ook de mid-career wetenschappers die weglopen. Mensen zoals ik. Ze hebben (net) tenure gekregen en toch lopen ze weg. Op 31 mei 2022 verscheen een artikel in Nature, getiteld: ‘Has the great resignation hit academia?’. Hierin wordt dit fenomeen beschreven en verklaard door, jawel, de pandemie. Waren academici eerder al ongelukkig door de werkdruk, micromanagement (zelf doen), vijandigheid tegenover wetenschappers, toxische werksfeer, onveiligheid en een gebrek aan well-being, de pandemie zette aan tot een ‘massale exodus’. ‘COVID-19 is the straw that broke the camel’s back’, concludeert een wetenschapper in het artikel.
Verstandige mensen zeiden na mijn kordate aankondiging: ‘Neem even tijd, ga bij jezelf te rade wat je echt wil’. Zo kwam ik de zomer van 2022 door: lange gesprekken met mezelf en kortere gesprekken met mensen die ik hoog heb zitten. Ik solliciteerde op andere banen en luisterde goed naar mijn gevoel bij afwijzing of succes. Ik overwoog volledig docent te worden in plaats van universitair docent. Ik deed yin yoga. Luisterde naar Sadghuru en las Rumi. Kortom, ik had een echte midlife zomer. Uiteindelijk zag ik in de herfst dat het niet een kwestie is van ‘ik’ of ‘de academische wereld’. Ik kan wel vertrekken uit de academische wereld, maar het probleem zou ik meenemen. Mijn conclusie was dan ook dat ik op mijn besluit terug moest komen. Mijn stoere exit werd een stoer blijven. Bovendien: ‘The times, they are a-changin'.