Wetenschappelijke integriteit, plagiaat, onderlinge ruzies en een privédetective die de mailboxen van medewerkers omkeert: in de Erasmus Universiteit barstte een orkaan los. Dymph van der Boom zou delen hebben overgeschreven in haar proefschrift uit 1988. Dat kwam onlangs naar buiten via een NRC-artikel. Het kostte Van der Boom haar kop als decaan van de Erasmus School of History, Culture and Communication.
Achtergrond van deze kwestie is een fusieplan binnen de Rotterdamse faculteit. Het lijkt er sterk op dat tegenstanders van die fusie naar de pers zijn gestapt om het vermeende plagiaat aan te kaarten. Hoogleraar Arjo Klamer zegt: ‘Dit komt van binnen mijn faculteit’ en noemt de gang van zaken ‘een smerig spelletje om iemand via de media te beschuldigen’. De zaak wordt er niet verkwikkelijker op nu de Erasmus Universiteit een ‘forensisch bureau’ (lees: privédetective) inhuurt om het lek naar de pers te achterhalen.
In deze geschiedenis komt een probleem met heilige huisjes van zowel de wetenschap als de journalistiek naar voren. Plagiaat is een wetenschappelijke doodzonde en een bron is in de journalistiek bijkans heilig: de persoon achter gevoelige informatie geef je nooit. Maar ook ‘klokkenluider’ is zo’n begrip die in de wetenschap, zeker gezien de MeToo-affaire, in zwang is. Iemand moet een misstand aan de kaak kunnen stellen, zonder dat die persoon gevaar loopt om verstoten te worden uit de hiërarchische academie.
Maar, deze gevleugelde termen zijn niet in beton gegoten. Wat als de klokkenluider zich als een wolf in schaapskleren bij een journalist meldt en een vergiftigd mes aanreikt? Dat zou in het Erasmus-verhaal best gebeurd kunnen zijn, blijkt uit de opmerkingen van Arjo Klamer. De journalistiek kan niet zonder bronnen en tipgevers en moet daar uiterst voorzichtig mee zijn. Niet alleen bij het beschermen van die bron, maar ook bij het wegen van de verkregen informatie. Waarom krijg ik deze inlichtingen en welke belangen spelen er? De context speelt onherroepelijk een rol.
En die context is saillant. Het NRC-verhaal beschuldigt én berecht Van der Boom op een stokoud proefschrift en enkele toespraken. In de jaren ’80 van de vorige eeuw waren de regels rondom wetenschappelijke integriteit heel anders dan nu, betoogde emeritus hoogleraar Kees Schuyt naar aanleiding van deze affaire. ‘Het is tamelijk absurd om met de normen van nu iemand voor een aantal betwiste tekstfragmenten uit 1988 aan te klagen’, schreef hij. Wil je hierover iets zinnigs zeggen, dan zul je een vergelijkend warenonderzoek moeten uitvoeren naar plagiaat en de wetenschappelijke mores in de tijd rondom de val van de Berlijnse muur.
Plagiaat aanwijzen in toespraken, waar Van der Boom ook van beschuldigd werd, is problematisch. Als we spreken zonder voetnoten, lenen we onherroepelijk van de traditie: het kan net zo goed eruditie zijn. In wetenschappelijke publicaties is plagiaat pertinent not done, en kan tot uitsluiting van de academie leiden. Maar het is niet strafbaar in de echte wereld. Een openbaar aanklager zal nooit iemand voor het hekje treffen omdat woorden zijn gestolen.
Hoe deze zaak precies in elkaar zit, zal de tijd uitwijzen. Vooralsnog lijkt het vooral een onverkwikkelijke kwestie, met ordinaire ruzies, wantrouwen, conflicterende belangen en een publieke terechtstelling die veel meer behelst dan gestolen of geleende woorden in een proefschrift.