‘Mijn weg naar de chirurgie leek vanzelfsprekend, omdat mijn vader dat ook was. Daar is dus wel sprake van genetische predispositie. Toch wilde het in ’t begin niet erg vlotten. Ik was een luie leerling, kwam alleen in actie als iets me écht interesseerde. Toen ik in het eerste jaar van het vwo zat, ging het bijna fout. Ik mocht niet door naar het tweede jaar en werd naar de havo gestuurd. Mijn vader stak daar een stokje voor. Hij ging naar de rector en kreeg het voor elkaar dat ik een jaar over mocht doen.’
‘Ik bleef berekende zesjes halen, met zo min mogelijk inspanning maximaal resultaat. Dat veranderde in het vierde jaar, toen besloot ik chirurg te worden. In die tijd had je loting voor geneeskunde, dus ik moest hoge cijfers halen. Dat lukte. Maar toch greep ik mis. Als alternatief schreef ik me in voor economie. Ik had alles voorbereid, de boeken waren in huis en was begonnen met studeren, toen ze uit Groningen belden: is Bob er ook? Nee, zei mijn moeder, die is begonnen met colleges. De beller wilde ophangen, maar mijn moeder vroeg uit waarvoor hij me wilden spreken. Er was één plek vrijgekomen bij geneeskunde, maar hij moest direct een antwoord hebben. ‘Bob doet het’, zei mijn moeder. Bij het avondeten hoorde ik dat mijn droom uit zou komen. Ik ben haar dankbaar voor die doortastendheid.’
Beide keren, blijven zitten op het vwo en alsnog geneeskunde studeren, zat ik over het randje van mijn besluitkracht. Mijn vader drukte door dat ik op het VWO bleef, mijn moeder was scherp en regelde dat ik aan mijn droomstudie kon beginnen. Maar ik dacht ook: ik moet zorgen dat ik mijn eigen besluiten kan nemen. Dit moet me niet meer overkomen.’
‘Ik had die twee keer geluk, de besluiten van mijn ouders pakten goed uit. Niet minder gelukkig was ik toen het MST in Enschede mij belde aan het eind van mijn opleiding tot vaatchirurg. Of ik daar wilde werken. Het bleek een schot in de roos. Mijn vrouw schoot meteen wortel in Twente, ze werkt met paarden en bouwde een prachtige dressuurstal. Voor mij was het vooral veel werken in het MST, maar ik vond zeker ook mijn draai in ons noaberschap. We wonen op het Hooge Boekel, dichtbij Lonneker. Het contact met de buren is perfect. Dan zit ik in het weekeinde onverwacht een kop koffie te drinken bij de buurman, dan zien we elkaar zes weken niet. Ik geniet van de rust.’
‘Vandaag de dag ben ik ongelofelijk trots dat ik hoogleraar mag zijn op de UT. Maar ik zou net zo gelukkig zijn als ik dat niet was. In het leven moet je genieten van wat je toekomt, maar je niet te veel stukstaren op wat je allemaal zou willen. In sporttermen: als je een grote korf bouwt, dan heb je het meeste kans dat de bal er een keer in valt. Maar jaag alleen na wat je echt wil. Toen ik uitgeloot werd voor geneeskunde, besloot ik iets heel anders te doen. Je kunt bijvoorbeeld anesthesist worden en onderdeel van het operatieteam uitmaken, maar dan zou ik iedere dag geconfronteerd worden met hetgeen ik eigenlijk echt wilde, vaatchirurgie.’
‘Mijn vader was natuurlijk mijn voorbeeld. Lang dacht ik dat ik een ander pad zou kiezen, maar ik ging ook geneeskunde studeren. Als er één ding is waar ik echt spijt van heb, dan is het dat ik hem nooit vertelde dat ik chirurg wilde worden. Hij overleed plotseling toen ik 22 was. Ik had net mijn kandidaats gedaan en wilde vertellen dat ik in zijn voetsporen zou treden. Ik was te laat.’
‘Hij was niet alleen mijn voorbeeld, maar ook mijn antivoorbeeld. Mijn vader rookte als een ketter en was altijd gespannen. Hij kon nachten beneden door de kamer ijsberen. Ik probeer meer rust in mijn leven te hebben, maar dat is niet makkelijk. Van nature ben ik net zo’n havik als mijn vader, hoog cirkelend in de lucht en als je een prooi ziet je slag slaan. Ik werk er iedere dag aan om een uil te worden, rustig en bekeken. Die spiegel, waarin ik mijn rol zie, kreeg ik van mijn maten. Ik zoek de samenwerking binnen ons vaatteam en op de UT en denk dat ik goed het overzicht kan houden.’
‘Ik heb een bijna pathologische fascinatie met statistieken. Meten is weten. Ik wil precies weten hoe we het als afdeling vaatchirurgie doen en waar we kunnen verbeteren. Mijn collega’s worden soms gek van mijn cijferfetisjisme, maar het is een waardevol instrument. Als we het een keer slecht doen als afdeling, dan zoek ik uit waarom dat is. Dat zit in kleine fluctuaties. Dan zie je bijvoorbeeld dat twee mensen binnen dertig dagen na de ingreep overlijden, soms aan iets compleet anders. Valt het overlijden binnen de dertig dagen, dan komt het in de boeken. Ik wil de werkelijkheid van en achter de cijfers kennen. Die geven rust, omdat dat de fouten die wij allen maken achteraf soms vermijdbaar blijken, maar niet verwijtbaar zijn.’
‘Als chirurg heb je een kerkhofje aan persoonlijke fouten. Patiënten overlijden tijdens of na de operatie en je hebt altijd de kans op complicaties. Vaatchirurgie is precisiewerk, één ongecontroleerde minutieuze beweging en het kan misgaan. Daar moet je mee leren leven. Een fout maak je vroeg of laat, hoe dan ook. Tegenwoordig komen we direct na een overlijdensgeval met het team bij elkaar. We zitten in één ruimte, zijn stil of praten. Dat is zoveel beter dan hoe het vroeger ging, toen iedereen het overlijden zelf een plek moest geven. Maar het blijft zwaar. Anderhalf jaar geleden nog, we waren aan het opereren en we zagen dat alles uit elkaar viel. Je weet: dit gaan we niet redden. Toch ga je tweeëneenhalf uur door, omdat je de patiënt nog niet op kunt geven. Na zo’n dag lig ik wakker, te malen: wat hadden we anders kunnen doen?’
‘Met de techniek van vandaag kunnen we dingen die vroeger voor onmogelijk werden gehouden. Daarom is het zo eervol om deze leerstoel te mogen invullen. De technisch geneeskundigen hebben zo’n meerwaarde in de chirurgie. Waar we eerder de hele buik opsneden, kunnen we de operatie nu doen met twee kleine gaatjes in de lies. Ik ben een ouderwetse chirurg, maar wel één die nieuwe techniek omarmt. Wat de studenten en onderzoekers op de campus bedenken, ik begrijp het niet altijd meteen. Maar ik kan die innovaties wel naar de praktijk brengen. Geneeskunde heeft veel aan de vooruitgang die de technische universiteiten bewerkstelligen. Zo had ik een man van 85 met een geklapte lichaamsslagader. Doormiddel van hightech imaging en prothesiologie konden we hem een compleet nieuwe binnenband geven. Veertien dagen later zat hij weer thuis aan de keukentafel. Daar doe je het voor.’
‘Ik zit op mijn plek in het topklinische ziekenhuis. Werk je in een academische omgeving, dan gaat een groot deel van je tijd op aan onderzoek. Chirurgie is handwerk, je moet gewoon veel snijden om bedreven te blijven. Van specialistische operaties tot routinewerk, de kunst zit in de voortdurende oefening. Een hoge h-index maakt je niet bedreven met het mes.’
‘Het mooie van vaatchirurgie is dat je mensen van begin tot eind behandelt. Een traumachirurg ziet geen patiënt vooraf, maar alleen de medische casus op moment van het trauma. Dat is voor mij veel minder inspirerend. Ik geniet er echt van als ik praat met mijn patiënten. Wat wil je, wat verwacht je nog van het leven? Vaatchirurgie is ingrijpend, dat moet de patiënt begrijpen. Als je tachtig bent, dan kan het beter zijn om niets te doen. Voor de patiënt, maar ook voor de samenleving. Want zorg is duur. Maar die keus ligt bij de patiënt. Ik neem de tijd om dat door te spreken. Soms verander ik van mening en kom ik tot andere conclusies dan wat we op papier hadden bedacht, omdat je het verhaal hoort van de patiënt. Nazorg vind ik net zo belangrijk. Patiënten kunnen altijd komen praten, ook als ze ontevreden zijn. Het gaat mij om de holistische aanpak.’
‘Hard werken, lange dagen maken, het kan hartstikke leuk zijn. Maar rust nemen is zó belangrijk. Zeker als chirurg geldt dat adagium. Er gaan dingen mis, soms overlijdt een patiënt. Je moet perspectief houden, niet alleen aan het werk denken. Mijn vader had het geloof, maar ik heb geen god. Bij mij zit de troost in de analyse. En vooral in de heilzame werking van thuis. We hebben een eigen paardenmanege en weilanden. Buiten, met de wind om het hoofd, daar vind ik mijn perspectief.’
‘Mijn vrouw is mijn klankbord en mijn zielsverwant. In het 44-jarige huwelijk hadden we nooit serieuze spanningen. Mijn aanstelling als hoogleraar geeft ook veel voldoening. Het is mooi om kennis over te dragen en onderwijs te verzorgen. Als ik reflecteer op het leven, dan ben ik tevreden. Hoewel die havik nog altijd in me zit, voel ik me vooral de uil. Soms is het nodig om kordaat en zelfs dominant te zijn. Maar met goede argumenten ben ik te overtuigen. Heleen Miedema, opleidingsdirecteur bij technische geneeskunde, overtuigd me om zo min mogelijk een curlingvader te zijn. Dus niet de man die het ijs glad borstelt voor zijn kinderen en studenten. Maar ik ben en blijf chirurg. De vaatpatiënt moet erop kunnen vertrouwen dat ik het pad zoveel mogelijk effen.’