‘In 1998 streek ik in Twente neer. Op dat moment was ik dertig jaar en universitair docent Onderwijskunde aan de Universiteit van Sint-Petersburg. Ik kwam hier op een uitwisseling. Het was liefde op het eerste gezicht: de vrijheid, de mensen. Hier wilde ik zijn. Ik besloot helemaal opnieuw te beginnen, deed een master en een PhD. Als immigrant die compleet vernederlandst is, zeg ik volmondig: de vrijheid die we hier hebben is zó kostbaar.
Ik heb de Russische nationaliteit achter me gelaten en ben Nederlandse. Ik voel me ook volledig ingeburgerd, alleen blijft de taal soms lastig. Op de UT kan ik mijn nieuwsgierigheid najagen en staat taal niet in de weg, maar het duurt lang voordat je finesses begrijpt. Het was een proces om te accepteren dat het Nederlands nooit mijn moedertaal wordt.’
Daar leerde ik iets waardevols uit. Namelijk dat individuen en organisaties, kennis en informatie nooit één-op-één overdragen. Dat besef is belangrijk in mijn vakgebied Human Resource Management, maar ook vaak ondergeschikt. Goed personeelsmanagement is het hart van de organisatie. De mensen zijn het belangrijkste. Dat klinkt misschien vreemd voor een hoogleraar HRM met accent op technologie en innovatie, maar ik ben overtuigd dat techniek altijd ten dienste moet staan van de ontwikkeling van mensen.’
‘Ik had een geweldige jeugd, was kind aan huis in de Petersburgse theaters. Als enig kind werd ik verwend. Dat het communisme aan het instorten was, met alle ellende van dien, daar merkte ik niet veel van. Mijn moeder was docent, mijn vader manager bij een drukkerij. We hadden het goed. Van de stad en de cultuur hou ik nog steeds. Toen ik mijn man in Nederland leerde kennen zei ik: als we scheiden mag je alles hebben, maar niet mijn Russische bibliotheek.
Later, toen ik een jaar of twintig was, gingen we de straat op om te protesteren. Bijvoorbeeld eind jaren ’80 van de twintigste eeuw. Het communisme viel om, de roebelcrisis sloeg in. We riepen op tot meer vrijheid en democratie. Dat zijn andere demonstraties dan in Nederland, er hangt echt iets vanaf en je voelt dat de staat je bekijkt. Maar op die leeftijd is het ook spannend.
Pas toen ik Rusland verliet, wist ik wat vrijheid werkelijk is. Als je opgroeit in zo’n systeem, dan maak je deel uit van het discours. Je hebt wel ideeën over vrijheid, maar je leert het pas echt kennen en waarderen als je ervan proeft. Dat heb ik gedaan en ik zou het niet anders meer willen. Er is een prijs: mijn moeder woont in Sint-Petersburg. Soms reis ik terug, maar het gebeurde al drie keer dat ik ondanks een visum het vliegtuig niet in kwam.’
‘Ik was altijd ambitieus. Op het gymnasium deed ik mijn best. Zozeer, dat ik het eerste jaar van de studie scheikunde al af had voor ik eraan begon. In Twente werd ik binnen tien jaar na mijn promotie hoogleraar, en in die tijd was ik opleidingsdirecteur, zat in de examencommissie en in verschillende universitaire commissies. Toch publiceerde ik veel, in één jaar wel twintig artikelen. Als ik daarop terugkijk, dan denk ik: het was allemaal wel erg snel. Haalde ik daarmee eigenlijk wel een doel?
In de wetenschap is publiceren in de beste tijdschriften de heilige graal. Maar mijn allerbeste artikelen, daar waar ik echt iets nieuws en disruptiefs te zeggen heb, publiceerde ik in niche-tijdschriften die open staan voor innovatieve ideeën. De artikelen waarop ik het meest trots ben, gingen over vernieuwende innovatie, waren verrassend, kritisch en gingen tegen de heersende opvattingen in. Het is maar de vraag of succesvolle nieuwe inzichten per sé in de meest prestigieuze tijdschriften worden gepubliceerd.
Tegenwoordig heb ik voor mijn gevoel te weinig tijd om te schrijven. Dat kom door al mijn extra functies. Die doe ik graag, maar ik zou willen dat er vijftig uur in een dag zitten. Onderzoek en de resultaten delen, daar ligt mijn passie. Als ik nog eens tijd heb, schrijf ik het handboek voor e-HRM.’
‘In een traject tot hoogleraar publiceer je veel, maar veel artikelen zijn variaties van een basisidee. Dat is prima, maar ik heb een ander beeld van de wetenschap die ik wil bedrijven. Ik heb een enorme honger naar kennis, ook buiten mijn vakgebied. Ik begon met een master scheikunde – dat was mijn meisjesdroom. Ik genoot van de schoonheid van de logica. Toen ik klaar was, werkte ik twee jaar als docent. De scheikunde begon me te vervelen. Psychologie, filosofie – daar waar het irrationale een plek heeft, dát trok me.
Ik had nooit het idee om hoogleraar te worden, dat is zo gelopen. Wat ik het liefste zou willen? Nog een PhD doen. Antropologie. Ik weet wat het is om uit je discours te stappen en alles om je heen te beleven alsof het de eerste keer is. Antropologie geef je handvatten om uit de heersende opvattingen te komen.
In mijn vakgebied zie je die race naar publiceren ook en dat maakt me boos. Het is veel belangrijker dat we als academici zoeken naar relevante onderzoeksvragen. We moeten impact hebben en de dialoog met de samenleving aangaan. Dat is iets anders dan een hoge H-index om indruk te maken op onze collega’s.’
‘Lang bestond het idee dat robots en automatisering ons werk zouden overnemen. Die angst bestaat nog steeds: er is een groot wantrouwen in de samenleving. Na de financiële crisis in 2008 zitten we voor de tweede keer in korte tijd middenin een wereldwijde crisis. Waar waren wij academici tien jaar geleden, wat hebben we gedaan om de crisis te voorkomen? En hoe zit dat nu? We zijn waarschijnlijk te druk geweest met publiceren. Terwijl de samenleving vraagt om antwoorden. In mijn vakgebied werken we goeddeels met mooie theorieën uit de jaren ’80 van de vorige eeuw. Terwijl we sterke verbinding moeten maken met de praktijk, door technologie en innovatie te benaderen met antropologische blik.
In de coronacrisis maakten we in het hoger onderwijs een enorme stap in de digitalisering van onze processen en ons onderwijs. Dat deden we in een week. Maar het is geen inhoudsgedreven stap: het zijn onze oude werkwijzen in een nieuwe vorm. Dat is niet ideaal, want je moet eerst de inhoud op orde maken. Wat willen we, waar zit de meerwaarde van technologie? Innovatie kan nooit op zichzelf staan, het moet een doel hebben. Het is niet anders dan al die reorganisaties in organisaties. Vraag je af welk doel je hebt en pas daarna welke innovatie je inzet.’
‘Als ik één missie in mijn werk heb, dan is het dat we onbaatzuchtig leiderschap ontwikkelen. Leiders die consequent bezig zijn met anderen opleiden om in hun voetsporen te treden en die hen helpen om te groeien en floreren. Dat hebben we in deze tijd nodig. De wereld verandert razendsnel, wat vandaag normaal is, staat morgen ter discussie. Dat vraagt om leiders die niet zelf in de spotlight willen staan, maar anderen de ruimte gunnen om te excelleren, om hun visie en oplossingen naar voren te brengen. Als je dat wil bereiken, dan is het noodzakelijk dat HRM aan de bestuurstafel zit in organisaties. Als HRM er pas wordt bijgehaald als een reorganisatie op stapel staat, dan weet je dat het fout zit.
Goede human resources zet het team centraal. Want daar gebeurt het: in samenwerking worden verbindingen gelegd. Daarom ben ik zo blij dat we in de nieuwe missie en visie van de UT, waaraan ik mee mocht schrijven, zoveel aandacht hebben voor de teams. Als ik terugkijk op mijn eigen werk, dan zie ik hoeveel profijt ik had van samenwerken. Het idee is vaak dat je vooral geeft in een team. Maar in een goede samenstelling krijg je vooral.’
‘In managementboeken scoort Nederland hoog op individualisme. Dat trok ik altijd al in twijfel en helemaal in deze crisis. Ik ken het collectivistische Rusland; toen ik in Nederland kwam werd ik meteen gegrepen door de behulpzaamheid. Toen ik hier net was, verloor ik vijftig gulden in de supermarkt. De kassière riep om dat het geld gevonden was. Ik kon het bijna niet geloven, die onbaatzuchtigheid was toen ondenkbaar voor me. In de coronacrisis zie je dat Nederlanders zich verenigen in hun missie om elkaar te helpen. Dat is een prachtig voorbeeld van collectieve wijsheid.
De filosoof Hans-Georg Gadamer was essentieel voor mijn geestelijke ontwikkeling. Ik was een bèta, maar toen ik hem las, viel het kwartje. Logische regels kunnen niet afdwingen dat wij mensen elkaar kunnen begrijpen. Iedereen heeft zijn eigen achtergrond en vooroordelen. Door Gadamer liet ik de scheikunde voor wat het was en verbreedde ik mijn horizon. Heel praktisch, door nieuwe studies te beginnen en door te verhuizen naar een ander land. Dat heeft me veel gebracht. En nee, ik kijk maar weinig achterom: wat komt, dat is het mooiste.’