Niemand betwijfelt dat de campushuisarts die in januari zijn BIG-registratie kwijt zou raken fouten heeft gemaakt. Tijdens het hoger beroep dat vandaag voor het centraal tuchtcollege voor de gezondheidszorg diende, draait het om de vraag wat daar het gevolg van moet zijn. Definitief uitschrijven uit het BIG-register zou betekenen dat hij niet meer als huisarts kan werken.
‘Ik wil niet ontkennen dat hij niet gefunctioneerd heeft,’ zegt de advocaat van de huisarts voor het centraal tuchtcollege. ‘De cliënt kan verwijten worden gemaakt, maar niet van dien aard dat doorhaling in het BIG-register gerechtvaardigd is.’ Bij de campushuisarts is een persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken geconstateerd, die ten grondslag zou liggen aan de problemen van de arts.
De huisarts belandt in september 2009 op het terrein van de UT (maar is niet in dienst van de universiteit) nadat hij achtereenvolgens in Schipluiden, Beverwijk en Enter met problemen en een reeks klachten vertrokken is. In de meeste gevallen gaat het over de bejegening en communicatie van de arts. De advocaat noemt een voorbeeld: ‘Hij heeft te extreem aangestuurd op een gezonde levensstijl en weigerde daarom soms om patiënten door te sturen naar tweedelijnszorg.’
De ernstigste klacht wordt bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ingediend vóór hij in dienst treedt op de campus. In mei 2009 verzuimt de arts in actie te komen als een overbuurvrouw - gekleed in nachtgewaad - hem om hulp vraagt omdat haar man onwel geworden is. De arts adviseert zonder bij de man te kijken om 112 te bellen en vertrekt, waarna de buurman aan een hartinfarct overlijdt. ‘Als de arts de indruk had gehad dat de man hulpbehoevend was geweest, had hij hem geholpen,’ zegt de advocaat daarover. ‘Hij heeft niet welbewust een man laten sterven. Ook voor hem is dit een zwarte dag. Hij hoorde pas later over de afloop van het voorval.’ De IGZ verwijt hem echter dat hij niet een paar stappen heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van de situatie.
Functioneren als campushuisarts
In september van datzelfde jaar wordt de man dus aangesteld als campushuisarts. In Enschede volgt ‘maar’ één klacht, in januari 2011. Volgens de advocaat van de campushuisarts is dat een teken dat er verbetering heeft plaatsgevonden. De campushuisarts heeft zich aangesloten bij een intervisiegroep van huisartsen, is onder behandeling van een psychotherapeut en is beter op zijn plek in de minder hectische werkomgeving die de campus kennelijk biedt. Tijdens de zitting heeft de campushuisarts een volgens hem ‘groot aantal positieve verklaringen’ bij zich van vakgenoten en mensen met wie hij samenwerkt.
De IGZ neemt de verklaringen nauwelijks serieus. ‘Het zijn door hemzelf opgestelde verklaringen die hij heeft laten ondertekenen door mensen van wie het niet duidelijk is wie ze zijn, wat ze doen en op basis waarvan ze verklaren dat hij functioneert.’ Ook relativeert de inspectie het uitblijven van meer klachten. ‘Wij krijgen alleen iets te horen bij calamiteiten, grote incidenten en ontvangen wettelijk verplichte meldingen.’ Het zou dus goed kunnen dat er wél mensen klachten hebben, maar dat ze die nooit formeel hebben ingediend.
Volgens de campushuisarts is dat niet waarschijnlijk. ‘Naar aanleiding van de uitgebreide berichtgeving in de media zou eventuele onvrede echt wel naar buiten zijn gekomen,’ zegt zijn advocaat. Die heeft bovendien twee getuigen opgeroepen voor dit hoger beroep: de assistent en de praktijkmanager waar de huisarts op de campus mee samenwerkt. Beiden hebben tijdens de zitting nauwelijks iets te zeggen op de vragen van het tuchtcollege. De assistent begrijpt de vragen niet - naar eigen zeggen door de zenuwen - en de praktijkmanager straalt meer irritatie dan de bereidheid om te getuigen uit. De advocaat stelt beide getuigen dezelfde vragen: hebben ze formele of informele klachten gehoord over het functioneren van de huisarts? Beiden reageren vanzelfsprekend ontkennend - vóór de zitting hebben ze uitgebreid met de campushuisarts en zijn advocaat gesproken. Ook volgens de arts zelf zit het tegenwoordig wel goed met de communicatie. ‘Als ik niet goed zou kunnen communiceren, dan zou ik niet met studenten kunnen werken.’
Niet op komen dagen
Volgens de campushuisarts is er bij de zitting in januari voor het regionaal tuchtcollege in Zwolle - dat zijn BIG-registratie wilde ‘doorhalen’, zodat hij niet meer als arts mag werken - niet genoeg ingegaan op de verbetering die hij de laatste jaren heeft getoond. ‘Ik hanteer nu een hele andere taakopvatting dan ik mijn hele leven gedaan heb. De narcistische trekken zijn heel erg verzwakt.’
Hij en de inspectie zijn het erover eens dat het ook niet slim van de arts was om niet te verschijnen bij die zitting in eerste aanleg. ‘Ik was ziek, had koorts en geen stem,’ verdedigt de arts zich. ‘Vrienden adviseerden me om niet te gaan. Achteraf gezien was dat een foute keuze.’ Voor de IGZ is dat geen excuus: ‘De campushuisarts kan wel zijn spreekuur voeren, maar niet op komen dagen in Zwolle? Hij had zich op z’n minst moeten laten vertegenwoordigen.’
Proportionaliteit
Voor de IGZ is de maat vol. ‘Hoeveel kansen heeft een beroepsbeoefenaar om zijn werk te verbeteren? De arts belooft steeds verbetering, maar aan het competentieprofiel van een huisarts wordt gewoon niet voldaan. Nu is de grens bereikt.’
Volgens de advocaat van de campushuisarts staat een andere vraag centraal. ‘De vraag is of doorhaling (zoals het regionaal tuchtcollege in januari besloot) proportioneel is als er niet alleen bij de IGZ geen recente klachten bekend zijn, maar ook niet bij de arts en de getuigen uit zijn omgeving. Doorhaling is voor artsen bij wie er een onverantwoord risico op recidive is.’ De advocaat vindt dat daar geen sprake van is en stelt daarom dat een voorwaardelijke schorsing beter op zijn plaats is.
Over acht weken wordt duidelijk of de campushuisarts nog langer als arts mag blijven werken. Dan is de uitspraak van het centraal tuchtcollege.