Dit jaar zijn er twee in plaats van drie campings. De camping bij de Vlinder is gesloten. Door de regen staat het veld daar blank. Druk op de Carillon- en Hockeycamping is het nog niet. Een aantal lopers aan het woord over hun verwachtingen.
Bang voor tekort aan bier
Op de hockeycamping is Lucas Trentelman (23), studente accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen, zijn tent aan het opzetten. ‘Vorig jaar was ik hier ook, toen liep ik niet mee in verband met een blessure. Dit jaar loop ik rond de tien kilometer.’
De naam van zijn team weet Lucas niet. Een teamgenoot helpt: ‘Ons team heet Saevis. Het komt van Saevis tranquillus in undis, een uitspraak van Willem van Oranje. Het betekent: rustig te midden van de woelige baren.’ Bang voor het weer is Lucas niet. ´Het is warmer dan vorig jaar, ik vrees meer voor een tekort aan bier.’
Om drie uur bed uit
Op de camping staat ook Katja Heidweiller (18), eerstejaars studente bouwkunde aan de Technische Universiteit Eindhoven. ‘Ik loop mee met team GEWIS, de studievereniging van de faculteit Wiskunde & Informatica. Het team had te weinig lopers, vandaar dat er wat bouwkundestudenten meelopen.’
Hoewel het ’s nachts stil moet zijn op de campings verwacht Katja weinig te slapen. ‘Ik loop de 2,6 kilometer in de ochtend en mag dus vannacht om drie uur mijn bed uit. Verder ben ik waarschijnlijk vooral aan het feesten.’
Grote gezellige waterpret
Bij de Carilloncamping staat team Mercurius. Mercurius is de studievereniging van de opleiding communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en het team is samengesteld door Fenno van der Velden (22). ‘De afgelopen twee jaar wilde ik graag meedoen, helaas kwam er telkens wat tussen. Het is dus mijn eerste Bata. Ik loop de 12,5 kilometer in de nachtploeg. Met vijf deelnemers te weinig zal het voor onze ploeg lastig worden om de eerste plek te behalen. We zullen het moeten hebben van de persoonlijke records en de gezelligheid.’
Fenno vervolgt: ‘Ik verwacht dat het op de camping ook nog wel een grote, gezellige waterpret wordt. Hopelijk hoeven we bij ons kamp geen geulen te graven.’