Veertig procent is de norm die de Europese landen in 2010, midden in de economische crisis, met elkaar afspraken: tien jaar later moest het zover zijn. En dat gaat wel lukken, meldt het Europese statistiekbureau Eurostat. Eigenlijk is het nu al zo ver.
Voor Nederland was het een makkelijke opgave. De Nederlanders zaten in 2010 al boven de veertig procent. Intussen heeft bijna de helft van de Nederlanders tussen de dertig en 34 jaar een hbo- of wo-diploma.
Meetellen
De percentages zeggen niet alles. Litouwen en Cyprus zitten boven de 55 procent, terwijl Duitsland, de economische motor van de Europese Unie, op 34 procent blijft steken. Dat heeft te maken met de definitie van hoger onderwijs. Sommige landen tellen ook opleidingen mee die in Nederland tot het mbo behoren, terwijl omgekeerd in Duitsland verpleegkunde en fysiotherapie buiten het hoger onderwijs vallen.
Vrouwen doen het in Europa beter dan mannen; ze behalen althans vaker hun diploma in het hoger onderwijs. In 2010 kwamen ze al tot 37,3 procent en nu zitten ze op 44,9 procent, ruim boven de norm. Mannen gingen in die jaren van 30,3 procent naar 34,9 procent: ze begonnen dus op een achterstand en die is groter geworden.
Ook in Nederland presteren vrouwen beter. De mannen (30-34 jaar) gingen hier in tien jaar tijd van 38,4 naar 44 procent hoogopgeleid en de vrouwen van 44,4 naar 51,8 procent.
Voorsprong
De voorsprong van vrouwen is in sommige landen erg klein (zoals in Duitsland). In twee niet-EU-landen, Zwitserland en Turkije, lopen mannen zelfs nog een paar procent voor.
Maar in andere landen is de voorsprong van vrouwen aanzienlijk: in Slovenië heeft 59 procent van de vrouwen in die leeftijd een diploma in het hoger onderwijs behaald, tegen slechts 35 procent van de mannen.