Kletsclub of niet, minister vindt medezeggenschap prima lopen

Alles kan altijd beter, maar in grote lijnen gaat het goed met de medezeggenschap in het hoger onderwijs. Die conclusie trekt demissionair minister Van Engelshoven uit een onderzoek van bureau Berenschot.

De medezeggenschapsraden krijgen steeds meer te doen in het hoger onderwijs. De coronamiljoenen vliegen in het rond, de werkdruk loopt op, de studentenaantallen blijven groeien en het onderwijs moet ook nog steeds verbeterd worden. Overal praten (of beslissen) ze over mee.

Van Engelshoven vindt het prima lopen. De relatie tussen bestuurders en medezeggenschap is ‘doorgaans goed’, schrijft ze aan de Tweede Kamer. Volgens haar is de bestuurscultuur erop vooruitgegaan sinds de medezeggenschap meer invloed kreeg.

Dat laatste gebeurde in 2017 met de ‘Wet versterking bestuurskracht’. Sindsdien hebben de raden bijvoorbeeld instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting, wat die hoofdlijnen ook mogen zijn. Het hoorde bij het afschaffen van de basisbeurs: studenten kregen geen geld meer, maar wel een beetje invloed.

Beter?

Kan de medezeggenschap beter? Dat wel, erkent de minister, maar ze heeft de uitkomsten van het Berenschotrapport al met de koepelorganisaties van hogescholen en universiteiten besproken en die pikken het heus wel op. Van Engelshoven gaat ook nog met de studentenorganisaties praten.

Ze heeft begin dit jaar al toegezegd dat de medezeggenschap extra budget krijgt. Er zijn immers plannen om de kwaliteitsbewaking (‘accreditatie’) in het hoger onderwijs te herzien: met name de universiteiten willen graag de keuring van hun opleidingen in eigen hand houden. Dan moet het interne toezicht daar wel op toegesneden zijn en daar hoort volgens Van Engelshoven een sterke medezeggenschap bij.

Maar verdere versterking van de medezeggenschap hoeft van haar dus niet. Ze ziet kennelijk weinig in wettelijk verplichte scholingsbudgetten of minimumvergoedingen en ze pleit ook niet voor extra bevoegdheden. Dat er soms te weinig kandidaten zijn voor verkiezingen en dat de opkomst in die verkiezingen nog altijd laag is? Daar zegt de minister weinig over.

Te weinig tijd

Uit het rapport van Berenschot, waarvoor veel interviews zijn gedaan en honderden medezeggenschappers zijn geënquêteerd, komt inderdaad naar voren dat het meestal wel goed loopt. Maar niet altijd. Ter illustratie, bijna dertig procent van de raadsleden heeft naar eigen zeggen te weinig tijd om zich over voorstellen te buigen. Meer dan één op de tien vindt de kwaliteit van het overleg met bestuurders ondermaats.

Soms steggelt de raad met het bestuur over de uitleg van de wet: waar hebben de leden nu wel en niet iets over te zeggen? Dat kost dan zoveel tijd dat de inhoud niet meer aan bod komt. ‘Dit is regelmatig een indicatie van een moeizamere relatie tussen medezeggenschap en bestuurder’, noteert Berenschot.

Maar de leden mogen ook weleens de hand in eigen boezem steken. Slechts een krappe meerderheid is op de hoogte van de wettelijke taken en bevoegdheden. ‘Het is opvallend dat dit percentage relatief laag is’, staat in het rapport.

Tips

Het helpt allicht als die informatie voor iedereen makkelijker beschikbaar is. Andere tips van Berenschot: zorg voor inwerkperiodes en goede ambtelijke ondersteuning, maak een duidelijke jaarkalender, overweeg een onafhankelijke voorzitter, houd contact met de achterban enzovoorts.

Maar zullen zulke verbeteringen alle strubbelingen wegnemen? De bestuurders balen weleens van de medezeggenschappers. Met name de opleidingscommissies krijgen kritiek. Bestuurders van faculteiten spreken soms van ‘doorgeslagen democratisering’ of een ‘geformaliseerde kletsclub’.

Ook twijfelen bestuurders weleens aan de motieven van de studenten: doen die zo’n commissie alleen maar voor hun cv? En wiens geluid vertolken ze eigenlijk? In de medezeggenschapsraad zitten meestal de ‘betere studenten’ en die zijn vaak ‘harder’ voor studenten die het minder goed doen.

Corona

Je zou denken dat de coronacrisis een grote impact heeft gehad op de medezeggenschap, maar dat lijkt niet zo te zijn. De leden konden natuurlijk alleen online bijeenkomen, maar dat had ook zijn voordelen: de leden waren vaker aanwezig. ‘Wel is het lastiger om elkaar

informeel te spreken, wat de afstand groter maakt en de relatie formeler’, schetst Berenschot. Maar daar is dus geen groot probleem ontstaan.

Wat rest, is doorpraten. De minister noemt het een ‘gezamenlijk belang’ van haarzelf, de koepelorganisaties, de studentenorganisaties en de instellingen ‘om een goede bestuurscultuur te continueren en verder te stimuleren en te faciliteren’.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.