Eind 2023 hielden jullie een taalsessie en interviewden jullie veel mensen in de organisatie. Wat viel op?
Van Luijk: ‘Het mooie van de taalsessie was dat mensen uit beide ‘kampen’ – mensen die vinden dat het Nederlands wordt bedreigd, en ongeruste internationals – aanwezig waren en veel begrip toonden. Ze snapten elkaars standpunten, ook al waren ze het niet met elkaar eens.’
Hunfeld: ‘De voertaal is iets dat ons allemaal aangaat. Je merkte het bij de invoering van het huidige beleid ook: er verandert iets, wat betekent dat voor mij? En voor mijn werk? Dat zorgt voor onrust en mensen schieten snel in de verdediging.’
In de taalsessie stelt een spreker dat het vereisen van Nederlands voor een ongelijk speelveld zorgt. Het zou de UT zelfs een minder aantrekkelijke werkplek maken. Delen jullie die mening?
Van Luijk: ‘We moeten reëel zijn: het leren van B1-niveau Nederlands – dat houdt in dat je net iets meer kan dan vertellen wie je bent en waar je woont, zeg maar een redelijk gesprek bij de koffieautomaat – vergt gemiddeld al honderden uren. Die tijd moet je inplannen naast je baan of studie. Onderschat de impact daarvan niet. De vergelijking wordt wel eens andersom gemaakt: wanneer je als Nederlander (beter) Engels moet leren, maar het startpunt is totaal anders. Niet iedereen is even goed in Engels, maar daarin hebben we allemaal een basis.’
Slaat dat op de stelling van een andere spreker? ‘Taalvaardigheid betekent macht.’
Van Luijk: ‘Deels, maar dat gaat meer over communicatie, zoals deelnemen aan een discussie. Dat vind ik misschien wel het grootste pluspunt aan ons huidige taalbeleid: de medezeggenschap is toegankelijk. Veertig procent van de gemeenschap is internationaal, maar iedereen kan meedoen aan de medezeggenschap.’
Hunfeld: ‘Iedereen kan Nederlands leren, maar voordat je op het niveau zit om genuanceerd deel te nemen aan een formele discussie, ben je jaren verder. Dat lukt je niet met B1-niveau. Wat bovendien ook niet goed is: een compleet nieuwe taal leren terwijl je in je opleiding je Engels al academisch moet verbeteren. Want vergeet niet: voor het grootste deel van onze gemeenschap ís Engels de tweede taal.’
Toch klinken er geluiden dat universiteiten te ver zijn doorgeschoten met de Engelse taal. Hoe kijken jullie daar tegenaan?
Hunfeld: ‘Wat ik juist zo goed vind aan de UT: we namen de beslissing om Engels als gemeenschappelijk taal aan te nemen, maar gaan daar sinds 2020 pragmatisch mee om. Er loopt hier geen taalpolitie. We vinden met elkaar al polderend een weg. Daarom voeren we dit interview in het Nederlands. Destijds maakten we formele afspreken, maar als die in de praktijk ergens niet handig blijken, komen we er met elkaar altijd uit.’
Het CvB gaf in september aan de deur naar ‘parallel tweetalig’ taalbeleid te openen. Waar staan we nu?
Hunfeld: ‘Met alle input die wij verzamelden in interviews, maar ook in de taalsessie schrijven wij een voorstel, puntsgewijs met een aantal conventies. Dat gaat in februari naar het college van bestuur en komt een maand later in de Uraad. Over de inhoud: die is eigenlijk niet heel bijzonder. We schrijven formeel op hoe we in de praktijk met taal werken op de UT.’
Van Luijk: ‘Het is goed om duidelijk te maken dat de onderwijstaal compleet buiten dit voorstel ligt. We hebben het enkel over de voertaal op de UT, de ‘organisational language’. Daarin maken we wel onderscheid tussen de formele taal, zoals een nieuwsbrief, events en beleidstukken en informele taal bij de koffiemachine. Het voorstel is dus geen aanpassing van het integraal taalbeleid.’
Maken jullie je zorgen over de uitvoerbaarheid van tweetaligheid?
Hunfeld: ‘Als je echt alles wil vertalen, dat zorgt voor een hele bak werk. Juist daarom is gekozen voor die parallelle tweetaligheid. Dat houdt in dat je niet alles altijd in twee talen aanbiedt, maar organisch bepaalt: wat is hier handig om te gebruiken. Er zijn organisaties die opereren in institutionele tweetaligheid, maar daar kiezen wij bewust niet voor.’
Van Luijk: ‘Er kleeft wel een gevaar aan parallelle tweetaligheid. Een verschillende taal per laag of niveau kan er toe leiden dat Nederlands langzaamaan weer de standaard wordt. Dat het vertalen van een beleidsstuk niet meer gebeurt. Daar moet je voor waken, maar daar zijn we ons van bewust.’
Zien jullie met het oog op de nabije toekomst meer mogelijke knelpunten?
Hunfeld: ‘Ik sluit een enorme toeloop op cursussen Nederlands niet uit. We zagen al een flinke stijging toen de discussie rond internationalisering begon. Daar moeten we heel creatief mee omgaan. Iedereen heeft namelijk andere wensen en we hebben rekening te houden met enorme tekorten in docentcapaciteit. Docenten Nederlands zijn bijna niet meer te vinden, dat kan een groot probleem worden. Daar bereiden we ons nu al op voor met de bracheorganisatie en de andere universiteiten.’
Hebben jullie – vooruitlopend op het nieuwe beleid of wetgeving – al tips voor werknemers of studenten die worstelen met taalthematiek?
Van Luijk: ‘We horen van veel internationals die Nederlands leren, dat ze amper de kans krijgen om dat in de praktijk te oefenen op de UT. Dat collega’s alleen Engels spreken onderling. Spreek bijvoorbeeld met elkaar af om tijdens één lunch in de week Nederlands te spreken. Geef elkaar in goed overleg de ruimte om te oefenen. De drempel om Nederlands te spreken kan hoog zijn, zeker formeel. Help elkaar dan vooral in informele setting.’