Wat houdt deze fellowship in?
‘Het is een initiatief vanuit het 4TU Centre for Engineering Education, die op de UT plaatsvindt in de vorm van zo’n fellowship. Daarbij kregen wij twee jaar lang één dag per week de tijd om onze eigen onderwijsinnovatie te ontwikkelen en te testen, op een evidence-based manier. Daarbij hielden wij ons bezig met digitalisering, eigenlijk zo’n breed thema dat alles eronder kan vallen.’
Waar richtte jij je op met je onderzoek?
‘Ik geef binnen civiele techniek het vak vloeistofmechanica. Wat ik merkte was dat ik vaak kort voor het tentamen nog verzoeken van studenten kreeg voor tips en uitleg over oefenopgaven. Eigenlijk veel te last-minute, als je het mij vraagt. Dat wilde ik gaan ondervangen en studenten daar eerder mee in aanraking laten komen, met behulp van digitalisering.’
Hoe pakte je dat aan?
‘Ik kwam er al vrij snel achter dat het platform Grasple (een online omgeving voor docenten om oefeningen te maken, red.) vrij geschikt zou kunnen zijn voor wat ik voor ogen had. De UT is al klant; de tool is beschikbaar en wordt al gebruikt in het wiskundeonderwijs. Ik was vooral benieuwd naar de mogelijke toepassingen in engineeringvakken, die toch wezenlijk verschillend zijn. Oefeningen laten zich namelijk moeilijk vertalen in digitale vorm; wiskunde is wel de taal, maar niet het doel, fysisch redeneren speelt een grote rol en er komt uiteindelijk vaak een getalswaarde uit, met een fysische eenheid en een zekere precisie. Dat moet je dan maar goed kunnen wegzetten. Gelukkig werd vanuit Grasple goed meegedacht, al is de tool in sommige opzichten nog niet volledig geschikt voor een engineeringvak.’
Wat kun je verder concluderen na twee jaar onderzoek?
‘Vanwege de verschillen van jaar tot jaar, was het niet mogelijk om glashard aan te tonen dat de studenten dit jaar met Grasple een hoger cijfer haalden dan de studenten vorig jaar zonder. Maar uit de enquête kwamen positieve reacties van studenten naar voren over de meerwaarde hiervan, met name bij het systematisch en stapsgewijs leren oplossen van vraagstukken. Bovendien merkte ik dat ik minder last-minute vragen kreeg van studenten. Dat lijkt me een positieve ontwikkeling. Als je een marathon moet lopen, ga je niet op het laatste moment trainen, toch?’
Jullie richtten je allemaal op digitalisering, wat ook wordt gezien als manier om het onderwijs (kosten)efficiënter aan te bieden. Hoe kijk je daarnaar?
‘Het is een mooie tool, maar wel heel tijdrovend om te maken. Nee, ik zou dit soort middelen zeker niet inzetten om te bezuinigen op onderwijs. Dat is ook nooit mijn doel geweest. Het is bedoeld om iets extra’s te bieden aan studenten, niet om bestaand onderwijs te vervangen. Je moet ook oppassen met ongewenste bijeffecten van digitalisering – je wil voorkomen dat de studenten niet meer naar de tutorials komen, die op andere manieren erg leerzaam kunnen zijn.’
Als fellows trokken jullie ook samen op. Wat leer je van elkaar?
‘Vooral dat onderwijs veel facetten heeft waar je jezelf nooit zo mee bezighoudt. De projecten waren dan ook erg divers. Bas Kolloffel hield zich bijvoorbeeld bezig met het gebruik van VR-brillen bij presentatietrainingen. Pascal Wilhelm richtte zich op het uitstelgedrag van studenten en Jurnan Schilder op het gebruik van video’s in het onderwijs. En met de tool van Jan Buitenweg kunnen docenten samen het curriculum ontwerpen en studenten daarbinnen zelf hun studiepad laten bepalen. Van de individuele student tot een vak tot een geheel curriculum, je kan op allerlei manieren je onderwijs tegen het licht houden en proberen te verbeteren.’
Was dat dan de grote meerwaarde van zo’n fellowship?
‘Je krijgt de tijd en de ruimte om je onderwijs tegen het licht te houden. Het zal voor veel docenten herkenbaar zijn dat je geregeld momenten hebt waarbij je kansen ziet om je onderwijs te verbeteren. Vaak ontbreekt het dan aan de tijd en ruimte om dat ook uit te werken en te testen. Het mooie vond ik bovendien dat je volledig als docent zo’n fellowship doet; er wordt niet van je verwacht dat je onderwijskundige wordt.’