Universiteiten klagen al jaren dat er sprake is van structurele onderfinanciering. U breekt in een opiniestuk op ScienceGuide dat frame meteen af…
‘Dat geluid werd onlangs opnieuw verkondigd door UNL-voorzitter Caspar van den Berg, onder andere gevoed door het rapport van PwC uit 2021. Voor het mbo en hbo zijn toen keurige analyses gemaakt, voor de universiteiten is alleen maar afgegaan op wat mensen gezegd hebben. Dus als mensen zeggen dat er één miljard tekort is, dan zal er wel een miljard tekort zijn. Dat vind ik niet overtuigend. De inkomsten van universiteiten groeiden tussen 2014 en 2023 van 4 miljard naar 6,85 miljard, voor een groot deel dankzij een hogere lumpsumfinanciering vanuit het ministerie. Is dat onderfinanciering? Tegelijkertijd, universiteiten lopen over van ideeën en goede dingen. Dus je kan ook de claim maken dat universiteiten nooit genoeg geld krijgen, maar erg overtuigend is dat niet.’
U stipt twee ontwikkelingen aan die een bepalende rol speelden in de huidige financiële problemen, te beginnen met de instroom van internationale studenten. Hoe zit dat?
‘Ik verwijs naar de oproep van de Universiteit van Amsterdam in 2018. Vanaf dat jaar werd de groei aan internationale studenten niet meer volledig gedekt door stijgende inkomsten. De UvA begon te roepen dat ze te groot werden en daar niks aan konden doen – en vroeg de minister om instrumenten. De Wet Internationalisering in Balans waar universiteiten nu voor vrezen, daar werd door sommigen zélf voor gelobbyd. Dat is geen idee van de PVV of van Pieter Omtzigt, dat komt vanuit universiteiten zelf.’
'Er is nooit een reden geweest om in Amsterdam allemaal internationale bacheloropleidingen te starten, behalve geld'
‘Het is buiten de universiteiten volstrekt ongeloofwaardig dat ze zelf niets kunnen doen om die instroom te beteugelen. Als je Engelstalige opleidingen begint en er daardoor te veel internationale studenten komen, dan stop je met die Engelstalige opleidingen? Dat is voor iedereen buiten deze sector een logische conclusie. Er is nooit een reden geweest om in Amsterdam allemaal internationale bacheloropleidingen te starten, behalve geld. De grote universiteiten vroegen om een rem, die gaan ze nu krijgen met die wetgeving. Maar daar gaan alle universiteiten de gevolgen van ondervinden.’
De tweede ontwikkeling die u noemt is de toename in personeel.
‘Die factor wordt veel vergeten, de groei in staf. Voor een deel loopt die mee met de groei aan internationale studenten – dan heb je logischerwijs meer personeel nodig. Vervolgens kwamen er middelen uit de Wet Studievoorschot (ook wel bekend als het leenstelsel, red.), die universiteiten verplicht waren om aan onderwijs te besteden – en dus veelal ook aan extra wetenschappelijk personeel. Maar voor misschien wel de grootste push, daarvoor is de vorige minister, Robbert Dijkgraaf, verantwoordelijk.’
'De sectorplannen zijn een investering geweest die universiteiten zich niet konden veroorloven'
Hoe zit dat precies?
‘Dijkgraaf mocht jaarlijks grofweg een miljard per jaar extra besteden. Toen hij eenmaal die verdeeld had, kwam hij tot de conclusie dat hij niet wist waarom hij dat geld op die manier besteed had. Van dat miljard kregen de universiteiten de helft, die ze moesten gebruiken voor de sectorplannen, extra personeel, en via de zogeheten rolling grants. Dat is dus geoormerkt geld. Dat is een, zoals ik schrijf, vergiftigd geschenk geweest van Dijkgraaf aan de universiteiten.’
Want extra geld is niet altijd een zegen voor de universiteiten?
‘Zeker niet. Door die sectorplannen en de extra staf die universiteiten aannamen stegen de salariskosten. Daarnaast stegen operationele kosten door de inflatie. Dat die sectorplanmiddelen zo geoormerkt waren, leverde soms kolderieke situaties op. Ik ben bekend met een geval dat iemand die pas een maand in dienst was niet als nieuwe investering mocht gelden. Terwijl diegene perfect gekoppeld kon worden aan de sectorplannen, moest per se nog een nieuwe UD’er aangesteld worden. In brede zin zijn die sectorplannen een investering geweest die universiteiten zich niet konden veroorloven.’
OVer barend van der meulen
Barend van der Meulen is sinds 2019 UT-hoogleraar institutionele aspecten van het hoger onderwijs. Hij is werkzaam bij de sectie Knowledge, Transformation & Society van de faculteit BMS en directeur van het aan de UT verbonden Center for Higher Education Policy Studies.
U doet een aanbeveling om universiteiten meer verantwoordelijkheden en speelruimte te geven, dus minder geoormerkt geld. Moet dat de nodige ruimte bieden aan universiteiten?
‘Het is opvallend dat de universiteiten de sectorplangelden in stand wilden houden toen de bezuinigingen werden aangekondigd. Op het moment dat ze financiële problemen hadden, vroegen ze juist aan de minister om een van de oorzaken daarvan in stand te houden. Daar heb ik met verbazing naar zitten kijken. Het is zowel in het belang van de minister als de universiteit als er flexibiliteit en verantwoordelijkheid wordt gegeven en dat afwegingen zo lokaal mogelijk worden gemaakt op een universiteit. Weg met de oormerken dus.’
'De minister moet perspectief bieden, want dat ontbreekt nu volledig. Dat mogen medewerkers op de universiteit verwachten'
‘In principe kan de minister morgen al besluiten en zeggen: we stoppen ermee, dit was een slecht idee. Universiteiten krijgen dan het geld voor de sectorplannen en de rolling grants en de ruimte om er verstandiger dingen mee te doen. Dat scheelt ook bureaucratie. Het kabinet kan dat met Prinsjesdag vastleggen en per 1 januari instellen. Het gaat natuurlijk niet alle problemen oplossen. De mensen die op dat geld zijn aangenomen zijn in vaste dienst.’
Wat moet de minister doen?
‘Perspectief bieden, want dat ontbreekt nu volledig. Dat mogen medewerkers op de universiteit verwachten, dat ze een duidelijk meerjarenperspectief krijgen. Zo’n minister heeft niet alleen verantwoordelijkheid over bijvoorbeeld de aankomende Wet Internationalisering in Balans. Die heeft een systeemverantwoordelijkheid over de toekomst van het hogeronderwijssysteem in Nederland. Dus als hij bezuinigt – zoals hij van plan is, zal hij ook na moeten denken over wat dat betekent voor de ontwikkeling van de sector.’
En de universiteitsbestuurders? Een geluid onder andere verkondigd door UT-collegevoorzitter Vinod Subramaniam is dat de Wet Internationalisering in Balans als schieten op een bewegend doel is.
‘Aan inflatie kun je als universiteit natuurlijk niks doen. Maar ik ben het niet eens met de suggestie dat niet op de ontwikkelingen te reageren is. De rem op internationale studenten, die werd jaren geleden al aangekondigd. Dat het aantal Nederlandse studenten zou afvlakken, dat was ook al langer zichtbaar. Toen had de universiteit al te kampen met toegenomen salariskosten en al kunnen zeggen: we komen in de problemen. Dat staat nog weer los van de eigen impliciete bedrijfsvoering, dat dingen effectiever en efficiënter hadden gekund.’
'Linksom of rechtsom komt er een einde aan de groei en dan ontstaat er stress binnen een universiteit. Die stress moet je managen'
‘Het is aan universiteitsbestuurders om een eerlijk verhaal te vertellen. De veronderstelling dat de effecten van de Wet Internationalisering in Balans mee gaan vallen en het aantal internationale studenten hier aan de UT niet teruggedrongen hoeft te worden, is een mooi scenario. Maar het is geen reëel scenario. Linksom of rechtsom komt er een einde aan de groei en dan ontstaat er stress binnen een universiteit. Die stress moet je managen. De minister heeft een aantal ruwe parameters om het geld dat hij beschikbaar heeft te verdelen. Universiteitsbesturen hebben de plicht om zelf keuzes te maken over wat je in stand wil houden en wat niet. Je kan niet alleen maar kijken waar de kosten zitten, je moet ook nadenken over je profiel en je publieke verantwoordelijkheid. De UT heeft nu daar een aanzet voor gegeven met het Reinventing our UT-document, maar dat vraagt nog wel meer uitwerking en aanscherping.’
Ondertussen is een estafettestaking aangekondigd. Heeft die enig kans van slagen?
‘Wie hier uiteindelijk de dupe van zijn, zijn de mensen die hebben gekozen voor een academische carrière, gezegd is dat er niets mooiers is dan aan een universiteit werken, en als ze maar hun best zouden doen hoogleraar kunnen worden. Je kan iemand die zo’n baan onder die beloftes heeft aangenomen niets verwijten. Dus ik kan me de woede van de vakbonden en vertegenwoordigende organisaties goed voorstellen. Maar we moeten ook toegeven dat de ruimte om voor die belangen op te komen minimaal is. Op de langere termijn ontstaan structurele problemen, als de groei van de kosten door inflatie niet gedekt wordt door extra inkomsten. Als de minister dat niet wil corrigeren, dan wordt het drama nog veel groter.’