Ter voorbereiding op dit agendapunt had de URaad een brief aan het college gestuurd met de oproep af te stappen van het TOM-uitgangspunt van de ongedeeldheid van modules van 15 EC (UR 17-018). Het standpunt van de Uraad is kortgezegd dat cijfers van onderdelen van modules hun geldigheid moeten behouden, ook wanneer de module als geheel niet binnen één studiejaar wordt afgerond.
Dit gezamenlijke standpunt werd in de vergadering door woordvoerders van alle Uraad fracties nogmaals zonneklaar verwoord. Daarbij werd onder meer benadrukt dat de huidige 15EC-regel niet van deze tijd is en indruist tegen principes van rechtvaardigheid, eigen verantwoordelijkheid van studenten, flexibiliteit en ruimte voor ontplooiing en studentenactivisme. Daarnaast werd aangegeven dat de 15EC-regel docenten extra belast (extra herkansingen) en dat de juridische houdbaarheid van de regel - niet alleen in de ogen van de Uraad - meer dan twijfelachtig is.
De reactie van het college op het indringend beroep van de Uraad was ontluisterend.
Ten eerste werd de Uraad verweten dat hij niet was ingegaan op het advies van de gezamenlijk ingestelde adviescommissie die zich dit jaar over het OER heeft gebogen. Dit verwijt is volstrekt onterecht. De brief van de Uraad begint juist met dit advies en met de constatering dat het advies van deze commissie niet eensluidend was.
Ten tweede werd gesuggereerd dat de commissie haar taken mede onder leiding van de Uraad had verricht en dat de commissie had gedaan wat vorig jaar was afgesproken. Ook dit is onjuist. In de commissie en in de stuurgroep waren enkele UR-leden op persoonlijke titel benoemd, maar dit betekent geenszins dat deze leden voldoende invloed hadden kunnen uitoefenen, en ook niet dat zij de Uraad als geheel hadden gerepresenteerd. Bovendien had deze commissie juist nagelaten waarom de Uraad vorig jaar expliciet had verzocht, namelijk de juridische toetsing van de houdbaarheid van de 15EC-regel.
De druppel was echter het slotwoord van de collegevoorzitter. De Uraad moest zich goed realiseren dat hij niet het bestuur was en niet zeggenschap heeft, maar slechts medezeggenschap. Als de Uraad bij zijn standpunt zou blijven zou het college volgend jaar gewoon het OER van dit jaar laten doorlopen.
Bij het indalen van deze laatste mededeling drong het bij de PvdUT door dat deze interpretatie van het begrip medezeggenschap ook elk ander dossier zou gelden: de Uraad als een handvol medewerkers en studenten met een irrelevante mening. Naar ons inzicht zou “Instemmingsrecht van de medezeggenschap” moeten betekenen dat het bestuur de mening van de medezeggenschap – in dit geval gebaseerd op een wel erg langlopend dossier met onopgeloste problemen - zwaar weegt bij bestuurlijke voorstellen. Kennelijk zat dat er volstrekt niet in bij het CvB. Hierop achtte de PvdUT-fractie verder overleg op dat moment niet langer haalbaar of zinvol en stapte op.
Dat betekent niet dat wij ons uit de raad gaan terugtrekken. Integendeel, wij zullen alle democratische middelen aangrijpen om gerechtvaardigde eisen vanuit studenten en personeel te verwezenlijken. De PvdUT neemt een flinke teug lucht en we hopen van harte dat het college zich voor de komende cyclus met ons bezint op wat er met TOM en de 15EC-eis moet gebeuren, maar ook op wat universitair medezeggenschap werkelijk betekent.
Janique Westerbeek
Gert Brinkman
Dick Meijer
Jörgen Svensson.