In Delft Integraal (no 3, oktober 2020) staat een ronkend artikel over de relatief nieuwe studierichting klinische technologie die in 2014 van start ging. Een boeiende opleiding tussen geneeskunde en technologie, waarin medici samenwerken met ingenieurs en dat leidt tot iets moois.
Ligt zo’n opleiding tussen twee disciplines aanvankelijk in een soort niemandsland, inmiddels is duidelijk dat het nieuwe opleidingstraject in een belangrijke vraag voorziet en vanuit beide disciplines aanzien geniet. Recent werd bekend dat de opleiding toegang biedt tot de zogeheten BIG-registratie, een vergunning voor ‘medisch’ handelen voor de afgestudeerden, èn een blijk van erkenning vanuit de medische wereld, waar de BIG uit voortkomt.
Tot zover dus niets dan goeds over een bachelor die aansluit op de vraag uit de medische arbeidsmarkt.
In de inleiding op het artikel staat dat ‘indertijd’ (2014) ‘nog niemand van klinisch technologen had gehoord’. Dát is curieus. Het is ook een beetje een slim jokkertje. Want in het artikel wordt gewag gemaakt van de beroepsvereniging van technisch geneeskundigen, de NVvTG, waar de klinisch technologen bij aangesloten zijn. De naam klinisch technoloog klinkt weliswaar iéts anders dan technisch geneeskundige (formeel nu medisch technoloog), maar de aldus opgeleiden doen, in lijn met waar de naam van hun opleiding in beide gevallen aan refereert, gelijksoortig werk. Dat komt ook tot uiting in de gezamenlijke beroepsvereniging.
De opleiding technische geneeskunde aan de Universiteit Twente werd in 2003 opgericht, leidt op voor technische beroepen in de medische wereld en ligt ook daar op het grensvlak van beide disciplines. Vanuit Twente is onder bezieling van opleidingsdirecteur Heleen Miedema hard gevochten voor de BIG-registratie, die in 2019 wettelijk werd geregeld. Die BIG-registratie geldt nu dus ook voor de Delftse opleiding.
De betreffende in Twente opgeleide beroepsgroep richtte destijds, in 2009, de beroepsvereniging op, die dan ook terecht de Nederlandse Vereniging van Technisch Geneeskundigen heet. Zou men in Delft nou écht niet weten dat die opleiding in Twente er al was, lang voordat men er in Delft aan begon? Probeert men vanuit Delft nou echt de alumni, en wie weet de academische wereld, wijs te maken dat ze dáár de maatschappelijke relevante dubbelopleiding hebben uitgevonden?
Het riekt meer naar zoals een Zwolse uitdrukking zegt bij teveel pretenties over eigen vindingrijkheid en uitvindingen: ‘Hie hev het zwarte gaoren uut évunden toen het witte er al was.’
Ineke Hoffschulte,
tussen 2002 en 2007 managing director van de Faculty Club