Alsof er iemand keihard op mijn deur bonkt: ‘doe open, doe open’. Het maakt me bang. Wat als ik open doe? Komt er een regelrechte hartaanval? Moet ik eens naar de cardioloog zoals de rest van de familie Nijboer? Of gaat mijn hart misschien iets hardop zeggen dat ik al heel lang negeer?
Er zijn dingen die ik keihard genegeerd heb. Dat weet ik best wel. Ironisch sprak ik in mijn eindejaarscolumn van 2019 de wens uit om van 2020 een zacht jaar te maken met wat minder protest. We zouden eens wat meer moeten (f)luisteren. Volgens mij had ik het onbewust tegen mijn hart. Niet zenden, luisteren! Niet zo zeuren, schouders eronder! Positief zijn! Boos worden helpt niet.
Maar verdomme, dat hart van mij lijkt zijn klep maar niet te willen houden (pun intended). Hij slingert hartstochtelijk allemaal waarschuwingen naar mijn hoofd. Ze hebben één ding gemeen: Ik zorg voor alles en iedereen, behalve mezelf. De laatste tijd heb ik de hulp ingeschakeld van een coach (met dank aan de uitstekende personeelsafdeling van de Universiteit Twente en mijn leidinggevende). De coach helpt me door inner voice dialogue (aanrader voor elke collega wetenschapper) te luisteren naar mezelf. Als dat ik dat maar een beetje toelaat, ervaar ik tot grote schrik hoe het echt met me gesteld is: ‘Ik ben moe, ik ben overwerkt, het gaat helemaal niet goed met me’.
Terwijl ik de laatste zin opschrijf, bonkt mijn hard nog harder alsof het beaamt: ‘Dat zei ik toch al!’. ‘Dat komt nu even niet goed uit’, kaats ik terug, ‘Ik heb net een vast contract gekregen. Ik heb promovendi te begeleiden, projecten te managen en het onderwijs start binnenkort weer. Ik heb nota bene een boek over levenslust geschreven. Ik kan nu niet instorten. Dat zou desastreuze gevolgen hebben’. ‘Die levenslust dat was ik, slimmerd’, zegt mijn hart, ‘Instorten doe je als je doorgaat. Luister naar jezelf, bonk BONK BONK!.
In plaats van harder werken om de onrust weg te nemen, moeten wij wetenschappers eens gaan stemmen met onze voeten. De afgelopen weken werkte ik structureel acht uur over, terwijl ik een contract heb van 32 uur. Acht uur valt nog mee, las ik in de scherpe column van Rens Bod, Remco Breuker en Ingrid Robeyns in de NRC van 18 november: ‘Gemiddeld werken wetenschappelijke docenten en professoren 12 tot 15 uur over per week, week in, week uit, jaar in, jaar uit’. Waarom doen we dit? De auteurs leggen uit dat het onder andere komt dat wetenschappers erg loyaal zijn en een sterk gevoel van rekenschap hebben.
De regering heeft niet zo’n sterk gevoel van rekenschap. Misschien kunnen ze gewoon niet rekenen. Ik citeer uit een onlangs verschenen pamflet van Bod, Breuker en Robeyns: ‘Sinds 2000 is het aantal studenten met 68 procent gegroeid, maar de rijksbijdrage per student met 25 procent gedaald (VSNU, 2018). Dit heeft geresulteerd in overvolle collegezalen, onvoldoende begeleidingstijd voor individuele studenten, en overwerkte wetenschappers die hun onderzoek ’s avonds en in het weekend moeten doen, met alle gevolgen van dien.’ Optellen is zo moeilijk niet: als de wetenschap zo doorgaat, dan stort het hele kaartenhuis in. De regering leeft op de pof bij ons. En wat doen de wetenschappers? Zich schuldig voelen dat het werk niet af is en harder werken.
Ook de universiteiten lijken geen moeite te hebben met de plofuniversiteit (woord geleend van Zsuzsika Sjoerds van de Universiteit Leiden). In 2018 zei Victor van der Chijs nog dat we niet per se door moesten groeien. Twaalfduizend studenten was de max. In 2019 werd groei toch niet uitgesloten, want we kregen de Van Rijn-gelden. Ik heb echter weinig nieuwe UD’s aangenomen zien worden, wel veel nieuwe postdocs (die minder onderwijs geven). In 2019 hadden we 11.740 studenten en zaten daarmee bijna aan onze max. Het UT spring memorandum bevestigde inderdaad dat het optimum aantal studenten binnen de bestaande personele & financiële capaciteit en infrastructuur in 2019/2020 was bereikt.
Verder zegt het memorandum dat er in het visietraject Shaping2030 en LTSH2030 ook rekening gehouden wordt met een terugvalscenario van 9.500 studenten, een optimistisch scenario van 13.000 én een mogelijke (tijdelijke) piek van 14.500 studenten. In november 2020 meldt de afdeling Marketing & Communicatie in een interview met U-Today opgetogen en trots dat we ondanks corona toch weer zijn gegroeid. Ik las dit alles met verbazing. Hoe kunnen we nou blij zijn met nóg meer studenten? Duizend studenten over onze capaciteit is een optimistisch scenario?
Universiteiten sluiten letterlijk de ogen voor het aantal overuren van haar medewerkers. Ik klap even uit de school. Uren die je overwerkt op de Universiteit Twente worden niet geregistreerd in het zogenaamde TAS urensyteem. Ondersteunend en beheerspersoneel met een salarisschaal van 10 of lager mag wel overuren registreren, maar wetenschappelijk personeel niet. Je voert alleen uren op die je contractueel hebt. We verzwijgen dus, als we de cijfers van Bod, Breuker en Robeyns doorrekenen, 31-40 % van onze uren.
Voor mijn hart nog ontploft, doe ik een gedeeltelijke Femxit. De ratten verlaten het zinkende schip als eerste. Ik ben met mijn leidinggevenden overeengekomen dat ik 20 uur ga werken in plaats van 32 uur. Ik heb mezelf voorgenomen in 2021 nul uur over te gaan werken. Ik lig wakker van die beslissing. De rekenschap is sterk. Als ik me aan die uren houdt, dan gaan studenten teleurgesteld raken, raak ik collega’s en worden EU en NWO deadlines niet gehaald. De vraag is; wil ik wakker liggen dat ik anderen te kort doe of mezelf te kort doe? Het voelt als een duivels dilemma.
Waarom deze persoonlijke column? Ik wil mijn licht laten schijnen op het wankele kaartenhuis van de wetenschap en laten zien dat wetenschappers letterlijk van vlees en bloed zijn. Ik hoop dat andere wetenschappers zich aangemoedigd voelen ook hun hart te laten spreken. In deze oudejaarscolumn bied ik mijn excuses aan voor de column van vorig jaar en corrigeer ik mijzelf: niet fluisteren, maak lawaai! Ik wens jullie allemaal alvast een fijne feestdagen. Laptop uit, klep open.