Hoe voelt uitsluiting? Waarom ervaren sommigen een kloof tussen henzelf en de bestuurders van Nederland? Journalist Joris Luyendijk kijkt met een antropologische bril naar onze maatschappij en publiceerde vorig jaar De zeven vinkjes. Hij constateert dat een groep van drie procent de baas is. Mannen (en een handjevol vrouwen) met een aantal gemeenschappelijke kenmerken: de zogenaamde zeven vinkjes. Man, hetero, wit, gymnasium of vwo, universiteit, minstens één in Nederland geboren en één hoogopgeleide of welgestelde ouder.
Het boek veroorzaakte veel opwinding. Waren de zevenvinkers echt zo oppermachtig? Sloten zij anderen bewust uit? Ook startte een soort gezelschapsspel: hoeveel vinkjes heb jij?
Plek bovenop de apenrots
Er zijn van die boeken waarover velen een mening hebben maar die weinigen lezen. Daarom nodigde Studium Generale Luyendijk uit om bij de UT te vertellen over de inhoud. De crux van zijn verhaal? Zevenvinkers zijn zich vaak niet bewust van hun privileges. Ze denken dat zij door hard werken hun plek bovenop de apenrots verdiend hebben. Op eigen kracht. Als anderen zich beter inspannen, kunnen zij ook bereiken wat zij willen. Onrecht, armoede of kansenongelijkheid? Draai aan wat economische knoppen, benadruk de eigen verantwoordelijkheid en hopla, je bent een sukkel als je niet stijgt op de sociale ladder. Immers: Willen is kunnen. Positief in het leven staan, genereert succes. Pessimisme is voor losers.
Maar…hoe kun je je bewust zijn van je voorrechten als je nooit last had van uitsluiting vanwege je afkomst, kleur, dialect, sekse of opleiding?
Toen ik vijf jaar was, verhuisden mijn ouders naar Oentsjerk, een Fries dorpje. Naar een straat waar al een rij woningen stond. Kleine huisjes voor de gezinnen van een timmerman, metselaar, fietsenmaker. Daartegenover verrezen vrijstaande woningen voor families van een leraar, stewardess, tandarts. En een rechter. Dat was mijn vader.
Ik ben een typische zesvinker: ik heb alle kenmerken van een zevenvinker, maar ben een vrouw. Later merkte ik dat ik op basis van mijn geslacht soms benadeeld word. Maar als meisje viel mij dat niet op. Ik leerde in een mum van tijd Fries spreken en speelde met alle kinderen. Een heerlijke kindertijd.
Dochter van de rechter
Alleen maakten de ouders van mijn vriendinnetjes van de overkant soms verontrustende opmerkingen over mijn ouders. Ze vonden hen apart. En dat was niet positief bedoeld, dat snapte ik wel. Ook gek, bij kattenkwaad stonden de gedupeerden alleen bij ons op de stoep. Want ik was immers ‘it famke fan de rjochter’, de dochter van de rechter. Ik werd echt losgekoppeld van de groep toen we allemaal naar de middelbare school in Ljouwert gingen. Mijn vriendinnetjes naar de huishoudschool of mavo, een enkeling naar het vwo en ik als enige naar het gymnasium. Opeens hoorde ik er niet meer bij. Zes jaar lang fietste ik alleen naar school, twaalf kilometer in weer en wind, zonder de beschutting van de fietsgroep. Uitsluiting, maar niet erg: ik verruilde mijn speelbubbel voor een leerbubbel.
We hadden Luyendijk ook uitgenodigd om te luisteren naar bewoners van armere wijken in Enschede. De Boei in Pathmos zat propvol. Mensen vertelden over het onbegrip tussen de officiële instanties en henzelf. Ze voelen zich niet gehoord en gewaardeerd, verdwalen in een bureaucratisch moeras. Zo voelt uitsluiting.
Een oplossing om de kloof een beetje te verkleinen was er ook. Wijkbewoners richten zelf clubjes op om elkaar te helpen of te bemiddelen bij de gemeente. Ze snappen immers persoonlijk hoe het voelt om er niet bij te horen. En dat is wat kan helpen: realiseer je dat de maatschappij groter is dan je eigen bubbel. Laat mensen zelf oplossingen bedenken in plaats van beleid te formuleren over hun hoofden heen. Maak een stoel voor hen vrij aan de bestuurstafels. En vooral, luister echt naar de ander. Of die nu nul, drie of zeven vinkjes heeft.