Nee, veel nieuws onder de zon brengt het meest recente rapport niet. In de wetenschap dat een kop boven een nieuwsbericht de lading dekt, verschilt ‘Bevlogen UT’er blijft kampen met werkdruk’ (21 maart 2023) niet veel van ‘Welzijnsonderzoek: UT’er bevlogen, werkdruk blijft’ (3 maart 2022). Net als het jaar ervoor was er in 2022 geen gebrek aan toewijding en bevlogenheid. Maar er was ook opnieuw geen gebrek aan werkdruk en structureel overwerk. Net als de jaren ervoor overigens.
Hoe dat overwerk zich manifesteert, laat een tweetal pijnlijke percentages zien: 27 procent van de medewerkers neemt vakantie- of verlofdagen op om hun werk af te krijgen. 4 procent meldt zich ziek om die reden. Een pleister op een gapende wond: vorig jaar waren die percentages respectievelijk 28 en 6 procent. Maar het is al twee jaar op rij een beschamende statistiek.
Sla het 2022-rapport open en het wordt al snel duidelijk waarom beide percentages niet op nul staan. Met name de academische staf kampt met de werkdruk, op de voet gevolgd door leidinggevenden. Al helemaal opvallend is de werkdruk die de hoogleraren – enkel degenen die wél tijd vonden om de enquête in te vullen – aangeven: die is volgens 29 procent van hen ‘veel te hoog’. Door de bank genomen spendeert de UT-medewerker te veel tijd aan vergaderingen en administratie en te weinig aan sociale contacten en persoonlijke ontwikkeling.
Ook de open antwoorden zijn ongetwijfeld een feest der herkenning. Een greep daaruit: ‘Werken op de campus is fantastisch voor sociale contacten, maar ik moet die sociale uren ook compenseren’, ‘Ik kan alleen in de avonduren en weekenden tijd besteden aan onderzoek’, ‘Ik wil mijn team niet afvallen’, ‘Professoren moeten zorgdragen voor het welzijn van hun groep, maar hoe zit het met hun eigen welzijn?’ en ‘Bijna iedereen voelt zich verplicht om altijd en overal beschikbaar te zijn, anders worden ze niet als hardwerkend of behulpzaam beschouwd.’
In bovenstaande antwoorden blijven nog enkele hardnekkige nukken van het huidige academische systeem onbenoemd, zoals publicatiedruk, tijdelijke contracten, onderfinanciering en studentenaantallen. Daar zullen andere Nederlandse universiteiten ook niet immuun voor zijn. Maar wat het rapport bovenal duidelijk maakt, is dat deze universiteit drijft op een vorm van giftige goodwill. Ergens zijn we het doodnormaal gaan vinden dat mensen zich structureel bovenmatig inspannen.
Dat alle deugdelijke goodwill ten spijt. Want dat is een belangrijke nuancering; het rapport toont ook dat de veelheid aan HR-initiatieven gezien en gewaardeerd wordt. De UT als werkgever krijgt niet voor niets een 7,5. Zo slecht hebben we het niet, ondanks dat een meerderheid van de medewerkers door het systeem wordt tegengewerkt.
Waar de onvrede vooral wel zit – zo is een van de belangrijkste conclusies in het rapport – is in de realistische dialoog over werkdruk. Of beter gezegd: het gebrek daaraan. Waar de HR-afdeling poogt om daar met een tool voor capaciteitsmanagement een goedbedoeld duwtje in de rug te geven, is het wel degelijk waar het op neer komt: een eerlijk gesprek. Er zijn ongetwijfeld vakgroepen, afdelingen en teams waar dat wel gebeurt, maar de cijfers tonen aan dat dat eerlijke gesprek bij lange na niet aan elke koffietafel plaatsvindt.
Het zou voor medewerkers goed zijn om het op alle fronten en in alle haarvaten van deze universiteit eens te hebben over wat we redelijkerwijs van elkaar en onszelf mogen verwachten. Dat niet alleen de promovendus het benoemt, maar ook de professor de eigen werkdruk eens op tafel gooit. Om daarover te spreken, in plaats van te zwijgen. Dat wat normaal geworden is, niet meer normaal gevonden wordt. Dat is geen kwestie van kwetsbaarheid of groepsdruk, falen of succes, presteren of afhaken. Het is een kwestie van eerlijkheid.