Photo by: eric brinkhorst
Spotlight

‘Ongebreidelde groei is niet de ambitie van de UT’

| Rense Kuipers , Jelle Posthuma

Ruim honderd dagen is Vinod Subramaniam nu collegevoorzitter in Twente. Terug op het oude nest. Hij spreekt over coronamoeheid en 2G, ‘de geur’ van de campus en het nieuwe regeerakkoord. ‘Kijk voor de financiering van het onderwijs en onderzoek eens naar onze oosterburen, dat zou ik het nieuwe kabinet adviseren.’

‘De overwinning van Solar Team Twente!’, roept Subramaniam als hem gevraagd wordt naar zijn hoogtepunt van de afgelopen periode. Deze constatering vormt de aftrap voor een terugblik op de eerste honderd dagen van zijn collegevoorzitterschap. Na acht jaar afwezigheid kreeg hij naar eigen zeggen een warm welkom bij zijn terugkeer op de campus. ‘Ik heb het erg naar mijn zin gehad in de eerste maanden’, zegt hij met een brede grijns.

Zoals ieder gesprek tegenwoordig belandt het onderwerp al snel op de coronacrisis, want dat is volgens Subramaniam het dieptepunt van zijn eerste honderd dagen: de voortdurende pandemie met alle gevolgen van dien voor de universiteitsgemeenschap. ‘Corona is nog altijd onze grootste zorg. Het duurt en het duurt maar. Aan de grote weerbaarheid van studenten en medewerkers zit een grens. De rek is eruit. We vonden allemaal een manier om ermee om te gaan, maar op de lange termijn is dit niet gezond.’

Hoe moet de universiteit verder in crisistijd?

‘Het is pittig. Tegelijkertijd hebben we zo’n beetje alle scenario’s al eens meegemaakt. Er liggen draaiboeken klaar voor volledig online en voor deels fysiek. Het anticiperen op steeds veranderende scenario’s zorgt voor veel werk en onzekerheid. We proberen daarover zo goed en transparant mogelijk te communiceren als CvB, en de mensen erbij te betrekken. Ik ben heel dankbaar dat het fysieke onderwijs en onderzoek op dit moment door kan gaan. Dat is onze primaire taak en daarin staan we absoluut niet stil.’

‘Op de lange termijn denk ik dat het epidemiologisch beeld ook zal veranderen, al ben ik geen arts of epidemioloog. Onze beschermingsgraad wordt steeds iets hoger en de wetenschap zit ondertussen niet stil. Het blijft koffiedik kijken, en we zullen de komende jaren te maken krijgen met nieuwe golven, maar ik denk dat er steeds meer mogelijkheden komen. Er speelt echter ook een gedragscomponent: men is het zat, en daar is helaas geen vaccin voor. Dat maakt het lastig.’

'Een ingenieur die tijdens zijn opleiding nooit heeft kunnen experimenteren in een lab of werkplaats, is geen volwaardig ingenieur'

Het demissionair kabinet wil misschien een coronatoegangsbewijs met 2G (getest of genezen) voor het hoger onderwijs. Hoe staat het CvB hier tegenover?

‘Wij zijn er geen voorstander van. Toegang tot onderwijs is een grondrecht, en we zijn voor inclusie in plaats van exclusie. Sommige mensen zijn om legitieme, medische redenen niet gevaccineerd. Daarnaast zijn er praktische bezwaren. Er staat geen muur om de UT met één toegangspoort. Aan het begin van mijn rectoraat bij de VU introduceerde ik wel eens nieuwe ideeën waarvan men dan terecht zei: wacht even, is dit wel uitvoerbaar? Sindsdien ben ik een voorstander van de uitvoeringstoets: het moet in de praktijk haalbaar zijn. Het coronatoegangsbewijs lijkt die uitvoeringstoets niet te halen.’

Tegelijkertijd stimuleert de UT medewerkers en studenten om het vaccin vooral wél te nemen…

‘Jazeker. Ik zou ook zeggen: go for it. De snelle ontwikkeling van vaccins is een triomf voor de wetenschap; het is een prestatie van formaat. Maar het blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging om het vaccin te nemen. Als het alternatief voor een toegangsbewijs volledig online onderwijs is, wordt het wel heel ingewikkeld. Wij moeten als technische universiteit een fysieke infrastructuur aanbieden aan onze studenten en medewerkers. Volledig online is voor veel opleidingen geen optie. Een ingenieur die tijdens zijn opleiding nooit heeft kunnen experimenteren in een lab of werkplaats, is geen volwaardig ingenieur.’

Hoe rustig en afgewogen Subramaniam spreekt over de praktische en morele kanttekeningen van coronatoegangsbewijzen, zo fel laat hij zich uit over de financiering van universiteiten. Met enige stemverheffing uit hij zijn ongenoegen over de bekostigingssystematiek en het door PricewaterhouseCoopers aangetoonde tekort van 1,1 miljard. ‘Ja, die welbekende 1,1 miljard. Dat is wel degelijk een probleem, die structurele onderfinanciering. Weet je, dit gaat niet alleen maar om geld. Het gaat om de hele bekostigingssystematiek van universiteiten, die nog uit de middeleeuwen stamt. Het systeem moet veranderen.’

Op wat voor manier?

‘Ik kan het er uren over hebben, maar zal me inhouden. Het systeem is grotendeels gebaseerd op marktaandeel en gaat van totaal verkeerde principes uit. Stel, wij zeggen als UT dat we niet willen groeien, maar andere universiteiten groeien wel door. Dan krijgen wij minder geld. Hoe beroerd is dat? De verdeling per marktaandeel is de grootste, maar niet de enige perverse prikkel. Omdat het systeem zo lang geleden is ingericht en in de tussentijd amper is aangepast, is er geen sprake van een level playing field voor alle universiteiten. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken naar de anciënniteit van instellingen, en dat is niet in het voordeel van Twente. Het nieuwe regeerakkoord erkent dit gelukkig. De voorspelbaarheid van de bekostiging wordt vergroot. Tot op heden werd gekeken naar de instroom van studenten; deze perse prikkel wil het nieuwe kabinet wegnemen. Ook de vaste voet wordt herzien en verhoogd, en er komt een betere balans tussen de eerste en tweede geldstroom. Zo is er meer ruimte om de werkdruk aan te pakken en vaste contracten aan te bieden. Dat is goed nieuws.’

'Een ambitie moet altijd doordacht zijn: wat wil je bereiken en wat voor soort groei past daarbij? Je wilt niet lukraak groeien'

Wat zou u het nieuwe kabinet verder adviseren als het gaat over de financiering?

‘Ik heb in een interview met het Nederlands Dagblad al gesuggereerd dat de nieuwe minister van onderwijs – en eigenlijk het hele nieuwe kabinet – eens moet kijken naar onze oosterburen. Duitsland gaat 3,5 procent van het BBP investeren in onderwijs en onderzoek. Dat is het soort lef dat je zoekt in een overheid. Ze weten dat onderwijs en onderzoek geen kostenpost is, maar een investering in de toekomst van een land. Het is bovendien een investering met een ongekend hoog rendement. Gelukkig zien we in het nieuwe regeerakkoord dat het kabinet fors wil investeren, al moeten we de uitwerking van de plannen afwachten. Maar ik ben hoopvol.’

Welke kant moet de UT zelf op? In een interview met Tubantia liet u al doorschemeren dat de focus moet liggen op kwaliteit, niet op kwantiteit.

‘We gaan natuurlijk altijd voor kwaliteit. Wat ik daar probeerde te zeggen, was dat ongebreidelde groei niet de ambitie is van de UT. Een ambitie moet altijd doordacht zijn: wat wil je bereiken en wat voor soort groei past daarbij? Ik herinner me nog de tijd onder collegevoorzitter Anne Flierman, toen de droom was om 10 duizend studenten te halen. Dat lukte toen niet, nu zitten we op meer dan 12.500 studenten. Maar je wilt niet lukraak groeien. Wij moeten vooral kijken naar waar de behoefte ligt, vanuit de maatschappij en het bedrijfsleven. Die schreeuwen om ingenieurs, daarin zouden we gericht kunnen groeien. Maar het is niet voor niets dat we een numerus fixus moeten invoeren bij Technical Computer Science. Overal in Nederland zijn de informatica-opleidingen explosief gegroeid. Een gebouw neerzetten is het probleem niet, maar vind de mensen maar eens. We kunnen niet zomaar een blik docenten en onderzoekers opentrekken. Daar worstelt iedere universiteit mee.’

'Ik houd niet van een papieren samenwerking, we moeten daadwerkelijk dingen gaan doen'

Is het devies daarom om meer de samenwerking op te zoeken, zoals met de Vrije Universiteit?

‘Daar zit eerder een andere beweegreden achter. Waarom zoek je samenwerking op? Als je het mij vraagt, is dat omdat wij als instelling niet alles zelf in huis hebben om grote maatschappelijke problemen op te lossen. Daar heb je verschillende invalshoeken voor nodig. Vanuit die filosofie opereren wetenschappers al sinds jaar en dag – en dat kunnen we veel meer uitbouwen op instellingsniveau. Wat ik zelf vooral heel interessant en belangrijk vind, is om die samenwerking niet alleen met collega-instellingen op te zoeken, maar om ook te kijken welke vragen er in de regio en maatschappij spelen.’

Wat is voor de regio Twente dan belangrijk?

‘Het gaat voor mij om jonge mensen, die willen we opleiden. Als je met het bedrijfsleven praat, dan hoor je dat er een brede behoefte bestaat: van goed geschoolde vakmensen van het mbo tot goed geschoolde academici van de universiteit – en alles daartussenin. Zij hebben al die geuren en smaken nodig en vragen ook om onderlinge samenwerking in teams tussen die mix. Om dat voor elkaar te krijgen, kunnen we in deze regio nog veel meer de samenwerking opzoeken tussen ROC, Saxion en UT. En andere instellingen, zoals het Roessingh en de ziekenhuizen MST en ZGT.’

Hoe moet zo’n samenwerking eruit komen te zien?

‘Het moet vooral werkbaar zijn. Ik houd niet van een papieren samenwerking, we moeten daadwerkelijk dingen gaan doen. Samen zorg je voor een bredere en grotere impact. Nee, ik heb zelf nog geen concrete plannen, maar ik denk bijvoorbeeld aan samenwerking op het gebied van duurzaamheid. De wil is er in deze regio, dat proef ik. En dit is ook een regio waar we de mouwen opstropen. We kunnen hier mooie dingen laten ontstaan.’

'We kunnen ervoor zorgen dat onze werkomgeving voelt als het bos van Fontainebleau'

Tot slot. We hebben het gehad over de eerste honderd dagen, waar hoopt u dat de UT over vier jaar staat?

‘Het is best lastig om concrete voorbeelden te noemen. Laat ik het zo zeggen: het moet over vier jaar anders ‘ruiken’ op de campus. Sumantra Ghoshal, een Indiase wetenschapper, sprak ooit over ‘the smell of the place’. Hij vertelt over zijn geboorteplaats Calcutta, een plek die heel belangrijk voor hem is, maar waar het zomers ook meer dan veertig graden wordt. Zo’n plek zuigt alle energie uit je lichaam, weet Ghoshal. Vervolgens noemt hij het stadje Fontainebleau in Frankrijk, waar hij jaren woonde. Als je in de lente een wandeling in het bos van Fontainebleau maakt, wil je haast gaan rennen en springen, zoveel energie krijg je van de omgeving. Dat is volgens Ghoshal ‘the smell of the place’. Als je binnenstapt op een werkvloer, weet je direct of het ruikt en voelt als Calcutta, of als Fontainebleau.’ 

‘Ruikt’ het dan nu niet goed op de campus? 

‘Ik wil zeker niet zeggen dat het op de campus zo ‘ruikt’ als in Calcutta, integendeel. Maar we kunnen er wel voor zorgen dat onze werkomgeving voelt als het bos van Fontainebleau. Daarvoor moeten we de unieke kenmerken van de UT, zoals de persoonlijke benadering en de kleinschaligheid, vooral behouden. Er is hier zoveel moois en dat moeten we koesteren. Maar het kan nóg beter. Ik denk dat we op een kantelpunt zitten. De UT is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Het is de vraag of alles is meegegroeid. We kunnen nog meer samenwerken en professionaliseren. Ik wil graag meehelpen om zo’n omgeving te creëren, waarin anderen zich kunnen ontwikkelen en willen rennen en springen, precies zoals in Fontainebleau. Maar dat moeten we samen doen.’

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.