‘Misschien wel 20 duizend studenten, of zelfs meer.’ Het is een opvallend concreet getal dat collegevoorzitter Vinod Subramaniam noemde in een interview met U-Today, ter aanduiding van de groeiambities van de UT. 20 duizend. Let wel, vijf jaar geleden, in het nog relatief onbezorgde jaar 2017, schommelde de studentenpopulatie op de campus nog rond de 10 duizend. Met enig gevoel voor Amsterdamse branie en bravoure zetten we koers richting verdubbeling van dat aantal.
Het hoofdargument van de collegevoorzitter: we moeten voldoen aan de ‘enorme vraag’ naar technisch talent, vanuit de maatschappij en de arbeidsmarkt. En daarin wil – nee, moet – de UT haar verantwoordelijkheid pakken. Met die beoogde groei dus. Noem het ambitieus, hoogmoedig of stoutmoedig. Met haar zestigjarig bestaan is de UT in het Nederlandse academische landschap de driftige puber binnen het Nederlandse academische landschap. En die puber heeft blijkbaar tal van wensen, dromen en groeiambities, met de wereld aan haar voeten.
Maar laten we niet vergeten dat diezelfde puber de afgelopen jaren al onderhevig was aan de nodige groeistuipen. Opleidingen groeiden mede door een flinke internationaliseringsinspanning uit hun jasje, met zorgen over kwaliteit en een noodgreep naar numeri fixi tot gevolg. Werkdrukproblemen en een verstoorde balans tussen onderwijs en onderzoek kwamen de laatste jaren structureel in menig medewerkersonderzoek naar boven. Of neem het huidige schrijnende capaciteitsgebrek en de moeite die het kost om vacatures in te vullen. En wat te denken van de collectieve klaagzang over de financiering van universiteiten, afgelopen jaar? Het was nota bene Subramaniam zelf die zich hardop stoorde aan de perverse prikkels van de bekostigingssystematiek en – bovenal – hoe die systematiek universiteiten dwingt tot groei, zelfs als die ongewenst is.
Dat de UT de handschoen wil oppakken om vooral de regio van voldoende (technisch) talent te voorzien, is een nobel streven. Daar valt wat voor te zeggen, gezien de ontstaansgeschiedenis en de maatschappelijke functie van de universiteit. Maar ze dreigt zich ook te gretig voor het karretje van het bedrijfsleven te laten spannen. Datzelfde regionale bedrijfsleven dat zo klaagt en palavert over het wegtrekken van talent uit Twente. Maar ligt de crux van die braindrain niet eerder in het behouden van talent dan in het massaal opleiden ervan? Juist daarin hebben het bedrijfsleven én de regio Twente zelf een opdracht.
Desalniettemin, als we het over groei van de UT hebben, valt het nog te bezien hoe heet de soep uiteindelijk gegeten wordt. De collegevoorzitter hint tussen de regels door naar meer samenwerking, de verantwoordelijkheid van de gehele onderwijsketen en een flinke aanwas aan ‘studenten’ vanuit de nieuw ingeslagen Life Long Learning-weg. Daarnaast, volgens de prognoses in de meest recente ‘Spring Memorandum’, hebben we over vijf jaar zo’n 15 duizend studenten rondlopen op de campus. Nog steeds ambitieus.
Tegelijkertijd doet de UT er goed aan om stil te staan bij haar eigen gedachtegoed. Het zou spijtig zijn om een instelling die ooit begon als ‘Experiment in het Bos’ en uitgroeide tot ondernemende, academische en medemenselijke waardegemeenschap te zien vergaan tot een dertien-in-een-dozijn-diplomafabriek. En het is juist de beoogde schaalvergroting die deze kernwaarden onder druk zet. Met de woorden van emeritus universiteitshoogleraar Dave Blank ten tijde van zijn afscheid: ‘Koester die kleinschaligheid en wendbaarheid’. Misschien is groei – op dit moment in de pubertijd van deze universiteit – niet het juiste signaal om af te geven.