Als Ben Betlem in augustus 1970 start met zijn studie chemische technologie aan de THT, behoort hij tot de eerste lichting die niet meer op zaterdag les heeft. 420 studenten, onder wie 12 meisjes, melden zich dat jaar aan de poorten van de campus. Allemaal ingenieurs in de dop die voor een technische studie komen, en zo hun plek vinden in het al homogene geheel dat er al was. Toch blijkt de nog steeds relatief gesloten campusgemeenschap niet immuun voor de ontwikkelingen van buitenaf.
Het waren immers de seventies. De tijd van Den Uyl versus Wiegel, de Vietnamoorlog, oliecrisis, peacetekens en legio protesten. Van lange haren, brede broekspijpen en flower power. Ook Betlem kwam tijdens de introductie terecht in een ‘alternatieve flat’ aan de Calslaan. ‘Het was een echte hippie-etage. Verschillende huisgenoten kwamen terug van het eerste meerdaagse popfestival van Nederland, in het Kralingse Bos. Allemaal hadden ze vriendinnetjes meegenomen. Een flinke cultuurshock, zeker voor iemand die niet lang daarvoor nog op een internaat zat’, vertelt Betlem. Een hippie werd hij nooit, maar naar de artiesten – een enkeling speelde in die tijd nog in de Vrijhof of in de buitenlucht op de campus – luistert hij vandaag de dag nog steeds.
1971, de introductie van nieuwe medewerkers.
Idealen uit het begin sneuvelen
Begin jaren ’70 waren de jaren dat de THT in alle hevigheid puberde. Veel idealen uit de beginperiode kwamen onder druk te staan of verdwenen, herinnert Betlem zich. ‘Een rumoerige tijd. Mijn studie was nog gestoeld op die beginidealen: een algemene propedeuse van een jaar voor alle studenten, vervolgens een baccalaureaat van drieënhalf jaar en dan – voor wie vervolgens niet direct instroomde in het bedrijfsleven – een doctoraalexamen van twee jaar, wat we tegenwoordig als master zouden beschouwen. Ondertussen volgde ik als chemiestudent negen maatschappelijke vakken.’ Meer en meer brokkelde af, zag Betlem van dichtbij. ‘De woonplicht verdween, het aantal maatschappijvakken verminderde, het baccalaureaat kwam nooit helemaal van de grond, de propedeuse stond onder druk en werd later afgeschaft. De THT werd meer en meer een tweekernenhogeschool, met een technische en maatschappelijke poot.’
'Tegenwoordig niet meer voor te stellen, maar in die jaren stroomden er jaarlijks niet veel meer dan vierhonderd studenten in'
Ook bestuurlijk ging het op de schop, met een voorlopige hogeschoolraad – nog voordat de Wet Universitaire Bestuursvorming van kracht werd in 1972. De raad, waar Betlem zelf in 1976 in kwam te zitten, had flink wat in de melk te brokkelen. ‘Twente was ook de eerste in Nederland die kiesverenigingen had, dwars door alle geledingen heen. De Hogeschoolraad was als een soort Tweede Kamer.’ Precair onderwerp was de financiële positie van de THT, vooral door de lage studenteninstroom, weet hij. ‘Tegenwoordig niet meer voor te stellen, maar in die jaren stroomden er jaarlijks niet veel meer dan vierhonderd studenten in. Op een dieptepunt, als gevolg van de Mammoetwet, waren het er nog rond de tweehonderdvijftig. Tot in 1974 werden nog Kamervragen gesteld over het voortbestaan van de THT.’
Bezetting van BB-gebouw
De bom barstte intern weleens. Zoals bij de bezetting van het BB-gebouw (tegenwoordig Spiegel) in augustus 1972. Het protest was gericht tegen het besluit om studenten uit te sluiten, die vanwege de verhoging van het collegegeld van 200 naar 1000 gulden uit protest niet betaalden. Zo’n vijftig studenten bezetten het gebouw, onder wie leden van de dan in de Hogeschoolraad zittende partij Kiesvereniging Progressieve Samenwerking en het Marxistisch-Leninistisch Studentencollectief. ‘Die bezetting is zo’n voorbeeld dat je de tijdsgeest niet kan buitensluiten, ondanks een gesloten campusgemeenschap’, vertelt Betlem. ‘Al ging het hier natuurlijk wel direct om de portemonnee van studenten. Omdat de THT nog zo’n jonge en minder hiërarchische instelling was dan andere, was het politieke engagement minder heftig aanwezig dan op andere universiteiten in Nederland, maar het was er zeker. Veel meer dan tegenwoordig waren de studenten van de toenmalige Technische Hogeschool links tot ultralinks georiënteerd. Er heerste een sterk streven naar een egalitaire maatschappij.’
'Studenten verzetten zich volop tegen de grote industrie en imperialisme'
De bezetting van het BB-gebouw.
Dat was ook te merken binnen de Hogeschoolraad. Die uitte bijvoorbeeld in 1972 bezwaren tegen contractonderzoek voor militaire doeleinden. Twee jaar later vond de raad dat de campus een opvangplek moest zijn voor studenten en medewerkers die gevlucht waren uit landen waar mensenrechten werden geschonden. De politiek vond ook zijn weg tot in de collegezalen. Vooral bij de maatschappijvakken, herinnert Betlem zich. ‘Bij Filosofie van Wetenschap en Techniek was er volop discussie over kernwapens. Bij bedrijfssociologie ontkwam je niet aan de verheerlijking van het Joegoslavische arbeiderszelfbestuur. Studenten lieten zich ondertussen luid en duidelijk horen en verzetten zich volop tegen de grote industrie en imperialisme. Het ging bij het vak Internationaal Recht zelfs een keer zo ver dat een student achterin de zaal opstond en een vurig betoog hield tegen imperialisme. De docent, die alleen iets probeerde uit te leggen, brak vervolgens in tranen uit. Dat is me wel bijgebleven.’
'Ik kende wetenschappelijk medewerkers die slechts één publicatie achter hun naam hadden staan'
Nisjes en hoekjes
Zo’n beladen moment is een flink contrast met hoe Betlem zich zijn studietijd bovenal herinnert: als heel gemoedelijk. De behoorlijk gesloten en kleine campusgemeenschap was een ideale voedingsbodem daarvoor. ‘Studiedruk, financieel of anders, was er nauwelijks. Behalve dan in de vorm van de militaire dienstplicht, als je te veel uitliep met je studie. Al liepen er meer dan genoeg eeuwige studenten rond. De arbeidsmarkt was niet zo best en je had vooral verantwoordelijkheid voor jezelf’, vertelt hij. Ook voor het wetenschappelijk personeel was de cultuur anders. ‘Ik schat dat een groot deel van de hoogleraren niet gepromoveerd was – er gold nog de eis dat een hoogleraar ervaring in het bedrijfsleven moest hebben. Publicatiedruk was er amper. Toepassingskennis was veel belangrijker. Ik kende wetenschappelijk medewerkers die slechts één publicatie achter hun naam hadden staan – en dan was het ook nog eentje op een congres.’
Tweede van links: Ben Betlem.
Zo was het ook gemakkelijker om een persoonlijke band op te bouwen. Betlem kwam net als andere studenten geregeld over de vloer bij medewerkers van de afstudeergroep. Hij werd weleens voor het eten uitgenodigd of hielp met een klusje of verhuizing. Met zijn afstudeerbegeleider biljartte hij met enige regelmaat in de Bastille, een bijzondere plek voor Betlem. ‘Ontzettend jammer dat al die gezellige nisjes en hoekjes verdwenen zijn. Je had er ook de Mensa. En er was zelfs een kegelbaan en een patatkraam onderin waar ik nog dankbaar gebruik van maakte.’
'Het is niet voor niets dat de gebouwen hier niet de naam dragen van een faculteit'
En verder…?
Ben Betlem studeerde van 1970 tot 1977 chemische technologie aan de THT. Hij ging vervolgens aan het werk als onderzoeksassistent aan de TU Eindhoven en werkte onder andere bij de Koninklijke Hoogovens (tegenwoordig Tata Steel). In 1988 keerde hij terug naar de UT, waar hij in de jaren ’90 promoveerde. Vanaf 2007 was hij opleidingsdirecteur van de bachelor en master chemische technologie en de master nanotechnologie. In maart 2021 ging hij met pensioen.
Gemeenschapszin
Sowieso stonden onderwijs, onderzoek en het gemeenschapsleven in die tijd meer op gelijke voet met elkaar. ‘Sport was vooral nadrukkelijker onderdeel van het campusleven’, vertelt Betlem, die vier jaar achtereen bestuurslid was van Kronos. ‘Er waren vijf trainingsmogelijkheden per week, al heb ik nooit een ochtendtraining bezocht. De middagtrainingen vielen echter samen met werkcolleges. Dus je moest zorgen dat je in de juiste werkcollegegroep zat.’ Omdat de sportverenigingen een kleine vijver hadden om uit te vissen, zochten sommige buiten de campus naar leden. ‘De tennis- en badmintonvereniging bijvoorbeeld. Die weken niet alleen vanwege de sportspecifieke regels af van het Drienerlose groen-zwart dat alle verenigingen in die tijd droegen. Maar als gemengde sporten kampten zij ook met een tekort aan vrouwelijke leden. Achteraf gelukkig maar, want ik heb mijn vrouw leren kennen op de campus, ze was buitenlid van badmintonvereniging DIOK.’
De tijden van nu laten zich nog moeilijk vergelijken met die van toen. Dat weet Betlem maar al te goed; eerder deze maand ging hij na bijna 35 jaar UT-dienstverband definitief met pensioen. Was het gras in de jaren zeventig groener? ‘Misschien een tintje. Laat ik het zo zeggen, ik kijk met ontzettend veel genoegen terug op mijn studietijd. Wat me altijd aansprak is die typisch Twentse multidisciplinariteit, die de laatste jaren dankzij de invoering van het Twents Onderwijs Model iets meer terug is gekomen. Het is ook niet voor niets dat de gebouwen hier niet de naam dragen van een faculteit. De disciplines zitten en werken hier door elkaar, dat versterkt de gemeenschapszin. Dat moet de universiteit zeker koesteren, nu en in de toekomst.’
Schaatsen op de vijver bij het CT-gebouw (1975).