Aan de Oldenzaalstraat 125 in Enschede staat een monumentaal wit huis, of beter gezegd: een villa. De Twentse textielbaron Jan Herman van Heek liet Het Witte Huis in 1907 bouwen. Ruim honderd jaar later, in 2021, staat er een bord van makelaar Snelder Zijlstra in de voortuin. ‘Kantoorruimte te huur.’ Willem Wilmink dichtte al: ‘Textielbaronnen van weleer, hun jachtgebied bestaat niet meer.’
Begin jaren '60 werd vanuit hetzelfde Witte Huis aan de Oldenzaalsestraat de bouw van de UT – toen nog THT – aangestuurd. Olaf Fisscher (73), alumnus en emeritus hoogleraar van de UT, stond er met zijn neus bovenop. Letterlijk zelfs. Zijn ouders woonden naast de villa aan de Oldenzaalsestraat. Als zestienjarige jongen nam hij regelmatig een kijkje bij de tekentafel in de villa, om te zien hoe de transformatie van landgoed Drienerlo tot campusuniversiteit vorderde. ‘Veel weet ik er niet meer van. Wel hoorde je vaak dat er bouwmaterialen van de campus werden gestolen. Dat zijn voor een jongen van die leeftijd natuurlijk de verhalen die blijven hangen.’
De villa aan de Oldenzaalsestraat.
Wie in de geschiedenisboeken over de UT duikt, vindt 1961 als startjaar. Aan het einde van dat jaar stemt de Tweede Kamer in met de vestiging van een technische hogeschool in Twente. Deze datum wordt gekozen als het officiële begin van de UT – toen nog Technische Hogeschool Twente geheten. Ruim een half naar later gaat de eerste spade in de grond. Vanuit het hoofdkantoor aan de Oldenzaalsestraat, waar naar verluidt ‘het licht nooit uitging’, wordt alles in goede banen geleid.
'Ik weet nog dat ze een paar corporale types uit Delft haalden om ons in te wijden in het studentenleven'
Experiment in het bos
Zo ziet de jonge Fisscher uit Enschede hoe ‘zijn’ toekomstige hogeschool vorm krijgt. Want in 1964 behoort hij tot de eerste 247 studenten die met hun studie aan de THT beginnen. De eerstejaars – waaronder drie meisjes – maken kennis met elektrotechniek, werktuigbouwkunde en chemische technologie. ‘Die eerste jaren zijn later wel omschreven als een experiment in het bos. En zo voelde het ook. Ik weet nog dat ze bij gebrek aan ouderejaars een paar corporale types uit Delft haalden om ons in te wijden in het studentenleven.’
Bij de opening van de THT.
Henk den Herder (73), die net als Fisscher tot de eerste lichting studenten behoort, kan zich deze ‘corpstijgers’ uit Delft nog goed herinneren. ‘Die werden inderdaad ingevlogen. Logisch ook. Er was helemaal niets op de campus, ook geen ouderejaars. Dat vond ik juist het mooie. Alles moest nog geregeld worden, en dat betekende: alles kón geregeld worden. Zo’n sfeer heerste er. Ik wilde bijvoorbeeld roeien. ‘’Nou, ga het maar regelen’’, zei het hoofd sport dan. In Hengelo leenden we bij roeivereniging Tubantia een ‘overnaadse vier’ en we vroegen professor Greiner als onze coach. Het was het begin van roeivereniging Euros.’ Volgens de alumnus bezaten bijna alle campusbewoners in die jaren eenzelfde soort pioniersgeest. ‘We hadden een positieve instelling. Zo van: we gaan er wat van maken hier.’
'Al die nieuwe ontwikkelingen ergens ver weg in Twente spraken mij enorm aan'
Den Herder kwam vanuit het Westen naar Enschede. ‘Ik was benieuwd wat er op de campus gebeurde. Al die nieuwe ontwikkelingen ergens ver weg in Twente spraken mij enorm aan.’ En hij kreeg gelijk: aan nieuwe ontwikkelingen geen gebrek. Zo was er de algemene propedeuse en het baccalaureaat. Tijdens de algemene propedeuse konden de eerstejaars proeven van de technische hoofdstromen chemische technologie, elektrotechniek en werktuigbouwkunde, voordat ze een definitieve studierichting moesten kiezen. ‘Uiterst heilzaam’, oordeelt Fisscher bijna zestig jaar later. ‘En vergeet de maatschappijwetenschappen niet. Deze vakken maakten in Twente een elementair deel uit van je studiebelasting.’
Achter het baccalaureaat schuilde een bijzondere filosofie. Den Herder: ‘Bedrijven als Shell en Unilever hadden behoefte aan technische studenten. Nederlandse studenten bleven traditiegetrouw studeren tot ze een jaar of zevenentwintig waren, oftewel: veel te lang. Er was direct mankracht nodig.’ De Twentse baccalaureus moest sneller worden opgeleid. Na drieënhalf jaar studie zouden ze instromen bij een bedrijf. De rest konden ze wel leren op de werkvloer. Van dit idee kwam echter weinig terecht. Vrijwel iedereen ging na het baccalaureaat door om de ingenieurstitel te behalen, weten Fisscher en Den Herder. Zo werd ook de Twentse student een relatieve langstudeerder.
'Er kwamen iedere dag werksters die de afwas deden, de keuken schoonmaakten en één keer per week je bed verschoonden'
Kleinschalig en autarkisch
De algemene propedeuse en het baccalaureaat waren volstrekt uniek in Nederland – en dat gold ook voor de campus. In de jaren zestig moesten studenten verplicht op het universiteitsterrein wonen, wat zou bijdragen aan hun vorming. ‘Je kreeg een kamer toegewezen met daarin een bed en een bureau’, vertelt Den Herder. ‘Ik woonde op Calslaan 3. Eigenlijk was het net een hotel. Er kwamen iedere dag werksters die de afwas deden, de keuken schoonmaakten en één keer per week je bed verschoonden. Langslapers werden zelfs uit bed getrommeld door de dames. ‘’Meneer, u moet naar college’’, zeiden ze dan.’ Hij lacht: ‘Zoiets is tegenwoordig natuurlijk volstrekt ondenkbaar.’
De introductie voor studenten.
Volgens de officiële lezing was het zelfs verboden voor eerstejaars om zich buiten de campus te begeven. Maar dat beeld wordt door Den Herder enigszins gerelativeerd. ‘We kregen het tijdens onze introductie wel te horen, hoor. ‘’Na acht uur mag je niet meer van de campus af, en je mag geen vriendinnetjes meenemen.’’ Dat soort verhalen. Wij hoorden het als eerstejaars braaf aan. Na het verhaal zeiden de corpstijgers uit Delft: ‘’En dat geloven jullie?’’ Zij schudden ons een beetje wakker. We moesten natuurlijk ook een kritische geest ontwikkelen. Dat hoort bij een universiteit.’
'Op zaterdagmorgen stond je met z’n allen met een lichte kater bij het practicum'
Er speelde zich volgens Den Herder simpelweg weinig af buiten de campus. ‘In Enschede viel niets te beleven. Er waren nog helemaal geen kroegen aan de Oude Markt. Je moest het van de campus hebben. Het was echt een autarkische gemeenschap. Binnen de kortste keren kende je iedereen, ook de medewerkers en hoogleraren. Op vrijdagavond dronken zij gewoon een biertje mee, en op zaterdagmorgen stond je met z’n allen met een lichte kater bij het practicum.’ De korte lijntjes tussen medewerkers en studenten kwamen goed van pas, weet de alumnus. ‘Als we drie tentamens in één week moesten maken, dan stapte je op de hoogleraar af en werden ze verplaatst.’
Volgens Den Herder zijn die tijden voorbij. ‘Dat zag ik al bij mijn zoons, die beiden aan de UT studeerden.’ Maar Fisscher ziet nog altijd een zekere kleinschaligheid terug op de UT. En hij kan het weten. Na zijn studie aan de THT, doceerde hij een tijd aan de Rijksuniversiteit Groningen. Eind jaren 80 keerde Fisscher terug naar Twente, waar hij in 1992 hoogleraar organisatiekunde en bedrijfsethiek werd. ‘Toen ik studeerde aan de THT was de afstand tussen docent en student erg klein. Maar volgens mij is dat – in vergelijking met andere universiteiten – nog steeds het geval.’
Daarom heeft Fisscher wel een tip voor toekomstige generaties. ‘De UT is nog altijd een relatief kleine universiteit. Deze kleinschaligheid heeft grote voordelen. Als ik jongelui uit mijn familiekring moet adviseren over hun studiekeuze, wijs ik ze altijd op Twente. Kom liever aan de UT studeren, zeg ik dan. Dat is toch veel beter dan opgaan in bijvoorbeeld de Amsterdamse massa.’