Internationalisering is anno 2021 niet meer weg te denken op de UT. Het ligt stevig verankerd in beleidsnotities, de voertaal is al jaren Engels en het aantal internationale studenten blijft gestaag groeien. Zo’n twintig jaar geleden, aan het begin van het nieuwe millennium, ziet dat er nog heel anders uit: het overgrote deel van de studenten is afkomstig uit Nederland en als er al buitenlandse studenten aan de UT studeren, dan komen ze veelal uit Duitsland. Maar dat verandert snel.
Volgens Stephan Maathuis, tegenwoordig directeur bedrijfsvoering van de faculteit EWI, komt de internationalisering rond de millenniumwisseling echt op gang. Als toenmalig docent internationale bedrijfsvoering staat hij er met zijn neus bovenop. ‘De jaren negentig zou ik omschrijven als pioniersjaren. De echte omslag vond plaats rond 2000. Toen werd de Bolognaverklaring over het hoger onderwijs in Europa getekend en het bachelor-master-model ingevoerd. Daaropvolgend sprak de UT de ambitie uit om een internationale universiteit te zijn. Je zag het bijvoorbeeld aan het CvB, dat veel meer op bezoek ging bij internationale partners.’ Maathuis plaatst overigens direct een belangrijke ‘disclaimer’ bij zijn verhaal. ‘Onderzoekers hadden natuurlijk altijd al een internationaal netwerk. Voor hen was het niets nieuws onder de zon.’
(Foto: de opening van het academisch jaar in 2005, het cortège in het centrum van Enschede)
Ambities
Vanaf de jaren negentig gaat de wereld open. ICT-ontwikkelingen zorgen voor globalisering. Door de komst van het internet staat iedereen met elkaar in contact. Grenzen vervagen. Dit blijft ook bij de Nederlandse studenten niet onopgemerkt. ‘Ze wilden het meemaken’, weet Maathuis. ‘Studenten gingen bijvoorbeeld steeds vaker op uitwisseling naar het buitenland. Ook de universiteit ging mee in deze ontwikkeling. Vanaf 2000 werd deze internationale ambitie daadwerkelijk in beleid vervat.’
Het nieuwe beleid heeft grote implicaties voor de UT, zegt Maathuis. ‘Als je wilt internationaliseren, moet je aantrekkelijk zijn voor internationale studenten en medewerkers. Vanaf dat moment werd er daarom gesproken over nieuwe taalnormen, faciliteiten als gebedshuizen, gedragscodes en andere zaken die een internationale omgeving moesten creëren.’ Al snel ontstonden hierover de eerste discussies. Maathuis herinnert zich een bijeenkomst over het bachelor-master-model in het BB-gebouw (nu de Spiegel). ‘We wilden een deel van de masteropleidingen in het Engels aanbieden. Ik weet nog goed dat een van de docenten vroeg of hij nog wel zijn Nederlandse slides mocht gebruiken. Zo’n opmerking is nu tamelijk ondenkbaar. Het toont aan welke kentering er op de universiteit moest plaatsvinden. Internationalisering is een taai maar waardevol leerproces.’
'Op het internationale speelveld zijn we een van de vele spelers geworden. We hebben het niet meer voor het uitkiezen.’
Volgens Maathuis was de internationalisering in het begin vooral gericht op groei. Pas veel later kwamen er vragen over de grenzen aan die groei. ‘Het is een pendule-beweging. Nu hoor je vaker: we zijn ook een Nederlandse universiteit. We moeten er zijn voor de Nederlandse economie en de regio Twente.’ Maathuis ziet nog een andere ontwikkeling. ‘Rond het jaar 2000 lagen de buitenlandse partners bij wijze van spreken voor het oprapen. Nu zijn partners kritischer. Ze vragen simpelweg hoe hoog de UT staat in de rankings. Op het internationale speelveld zijn we een van de vele spelers geworden. We hebben het niet meer voor het uitkiezen.’
(Foto: een optreden van Sting op de campus tijdens het lustrumfestival in 2001)
Stanford aan de Dinkel
Ook Leonie van der Steen, die van 1999 tot 2005 civiele techniek aan de UT studeerde, herinnert zich de eerste ontwikkelingen richting een internationale universiteit. ‘Het speelde zeker. Ik zat in het bestuur van de Student Union en wij noemden de campus wel eens gekscherend Stanford aan de Dinkel, naar de beroemde universiteit aan de Amerikaanse westkust. Die term kwam van de geestelijk vader van de Student Union, Frans van Vught. Hoewel de internationalisering begon te leven op de UT, speelde het op een andere manier dan tegenwoordig. Studenten zagen het vooral als een kans om naar het buitenland te gaan. Van structurele internationalisering was nog geen sprake. Mijn studie civiele techniek werd bijvoorbeeld nog volledig in het Nederlands gegeven en ook de inhoud van de opleiding was gericht op de Nederlandse bouwcultuur.’
Rampen
Het begin van het nieuwe millennium kenmerkt zich voor de UT ook door twee catastrofes: de vuurwerkramp in 2000 en de brand in het TW/RC-gebouw (de huidige Cubicus) in 2002. Bijna de helft van het TW/RC gaat in vlammen op. Honderden medewerkers, zeker die van afdeling toegepaste wiskunde, zien hoe hun werkplekken verloren gaan. Ook de vuurwerkramp laat diepe sporen na op de UT. Ruim vijftig studenten en bijna twintig medewerkers verliezen hun huis en bezittingen. De afgelopen jaren schreven we diverse verhalen over de brand en de vuurwerkramp. We selecteerden er twee.
Hengstenbal
Kenmerkender voor die jaren vindt Van der Steen het nieuwe, brede profiel dat de UT zich rond de millenniumwisseling probeert aan te meten. Het moest minder technisch in Twente. Daarom werden er studies als technische geneeskunde, communicatiewetenschappen en onderwijskunde toegevoegd aan het universitaire palet. Voor de Enschedese studentencultuur was dit geen overbodige luxe, weet Van der Steen. ‘Niet voor niets werd de term ‘hengstenbal’ een gevleugelde uitdrukking in Enschede. Er was een overschot aan mannen.’
Ze illustreert het ‘vrouwentekort’ met een anekdote uit die tijd. ‘Ik zat bij damesdispuut Pimpelle van Audentis en wij maakten er een grap van om zo verleidelijk én onbenaderbaar mogelijk te doen tegen mannelijke medestudenten. Je moest ook vrij hard zijn om de mannen van je af te houden. Af en toe vond ik het best zielig voor de mannelijke eerstejaars, die constant blauwtjes liepen. De meer ervaren tweede- en derdejaars gingen er met de vrouwelijke eerstejaars studentes vandoor.’ De nieuwe studierichtingen zorgden volgens Van der Steen uiteindelijk voor een ‘zucht van verlichting’. ‘Maar ook daarvoor heb ik er eigenlijk nooit echt last van gehad. Zoals ik al zei, wij maakten er een grap van.’
(Foto: studenten bij het buitenbad, op een warme zomerdag in 2002)
Borrels
Van der Steens studentenbestaan speelde zich af binnen het verenigingsleven. In 2001 belandt ze in het bestuur van de Student Union als commissaris intern. ‘De Union bestond nog maar twee jaar. Het was een grote uitdaging om alle verenigingen – meer dan honderd – onder één paraplu van de Union te krijgen. Het zorgde in het begin voor wrevel. Daarom liep ik als commissaris intern het hele jaar alle borrels af, om maar te praten en te luisteren naar hun zorgen.’
Naast deze samensmeltingskluif, krijgt de Student Union te maken met flinke bezuinigingen en een grootschalige verbouwing van de Bastille. ‘Er moest zoveel gebeuren. Ik was vrijwel geen avond thuis en kreeg daarover wel eens verwijten van mijn huisgenoten. Ook voelde het soms alsof ik mijn studie erbij deed. Maar mijn studententijd was vooral heerlijk afwisselend, want er gebeurde zoveel op de campus. Als ik eraan terugdenk, voelt het als een heel kleurrijke tijd.’